Karel van de Woestyne aan Emmanuel de Bom, heil!
Ik neem een kwart-blad Hollandsch van Gelder papier, om er u op te schrijven dat gij nog geen Dierickx zijt,
[1] maar nog steeds den de Bom die mij, bij mijn eerste bezoek ten zijnent — 'k was toen zestien jaar zeker —
"mijn persoonlijk idee over 't Scheld" vroeg.
[2]
'k Ben in lange niet zoo goed gekonfeit geweest in plezier dan bij 't lezen van dien "Moord". 't Is lekker. 't Smaakt naar nóg een beetje van dien kost. — Daarom juist
moest ik u schrijven, en vond anders niet (want complimenten zijn zoo dom, niewaar) dan die verschrikkelijke agronomische flaters. Ge moet weten:
mijn jongste broer[3] is de beste vriend van den zoon des zoons des
ouden Burvenich's, die den besten landbouwleeraar van Oost-Vlaanderen is.
[4] Zoodat ik
natuurlijk eenige kennis in den groententeelt (merkt ge hoe nobel hier het woord "teelt" wordt?) heb opgedaan, en mijn ijverig proselytisme
[*] heb gewijd aan 't voortplanten ("planten" is hier zeer gelukkig gevonden) mijner moestuin-lijke wetenschap. — Ik laat u overigens toe, mijne kennis in later werk te gebruiken, op voorwaarde dat ge uwe bronnen (bronnen zijn bij landbouw van onmiskenbaar nut) citeeren zult...
Neen maar, serieus. Ik vind dat laatste nummer van "Vlaanderen" zeer goed.
[5] Natuurlijk dankt het dat goed-zijn, in eerste plaats, aan mijne verzen: ik vind ze delicieus; c’est du pur
François Coppée. 't Is zoo lief. — Daarna komt, in mijne achting, "Een Moord", door Emm. de Bom. 't Is van die ouwe, goede novellenliteratuur die er toch wel mag zijn, niettegenstaande de Hollanders. Er is maar éen die óok nog zoo iets kan, iets volledigs en smakelijks kan geven, en dat is nog
Johan de Meester, als hij eens wil vergeten dat hij journalist is. En d'er is nog éen die het kon, maar die het niet
beter kon, en dat is
Maupassant.
— Ge vindt zulke kritiek misschien... niet technisch-literair genóeg. Wijt het aan mijn onbelezenheid, maar niet aan mijne wélgemeende oprechtheid.
Wat ben ik blij, — al spijt het mij — dat gij mij Zondag niet bij
van Oest hebt gevonden!
[6] Blij, natuurlijk, omdat ik het onuitstaanbaar hadde gevonden in aanwezigheid van
van Oestens madam heeten koffie te slurpen, met zóo'n hitte! Spijtig omdat ik u en
Streuvels niet heb mogen zien! Den vorigen donderdag had ik te Ukkel nog zoo aangenaam over u beiden met docent
Vermeylen gepraat!... Enfin, ik hoop wel dat ge mij de part niet meer spelen zult mij uwe aanwezigheid in Gent onbekend te laten. 't Is wraak-roepend! Zelfs
Pol de Mont begaat nooit zulke euvel-daad: hij meldt me trouw elk zijner bezoeken. Ongelukkig ben ik dan nogal eens afwezig.
Die zondag dan zong ik, zooals ge juist zegt,
"ernstige liederen" bij
mijn bruid;
[7] in blanke verzen, omdat wit in den zomer het frischste is, verstaat-de? Wanneer ik nu trouw? Mensch, dat hangt van den Senaat af!
[8] Heb-de daar niet een senateur op uw duim draaien, die mij dadelijk benoemen doet?...
Maar 'k hoop toch dat het niet lang meer duurt. Daarom juist moet ge spoedig naar Laethem komen; want eenmaal getrouwd ga ik natuurlijk elders wonen, misschien wel in Ukkel, of op Linkebeek, of zoo iets.
[9] — Wanneer komt-de? Ik leer u dan savooien afsnijden, tegen dat ge op Dierickx gelijken gaat.
Intusschen, met hand en tand, uw
Karel van de Woestyne
N.B. Hebt ge mij in "den Jongsten Sater" goed erkend?
[10]
En raad ik juist (ik vraag het u als getrouwd man) in den "Epithalaam"?
[11]
Annotations
[2] Tijdens welke ontmoeting dat precies gebeurde, valt niet te achterhalen, maar aangezien zij elkaar voor het eerst ontmoet hebben in 1896, was Van de Woestijne op dat moment achttien jaar, niet zestien.
[3] De jongste van de gebroeders Van de Woestijne heette
Maurice (Maurits).
[4] Van de Woestijne bedoelt
Frederik Burvenich.
[*] ‘Proselitisme’: bekeringsdrang.
[5] In het juli-nummer van
Vlaanderen stonden bijdragen van Emmanuel de Bom ('Een moord'), Karel van de Woestijne ('Verzen. Ernstige liederen I-III'; 'Stille gesprekken': (1) De voorspelling, (2) 'Epithalaam'; 'De jongste sater'),
Jef van Overloop ('Bakkersjongen'),
August Vermeylen ('Kroniek. Particularisme? [I]'), en Paul Hamelius (Overzicht: L. Einstein: The relation of literature to history'). Alle gedichten van Van de Woestijne uit dit nummer werden gebundeld in
De Boom-gaard der vogelen en der vruchten. Uit deze briefpassage, en meer specifiek uit de vergelijking van zijn eigen gedichten met die van
François Coppée, blijkt opnieuw Van de Woestijnes waardering voor de poëzie van de zgn. 'Parnassiens', een laat-negentiende-eeuwse stroming in de Franse poëzie die het 'l'art pour l'art'-principe huldigde en zich van het romantische beeld van de dichter afkeerde.
[6] Wellicht bedoelt Van de Woestijne
Gerard van Oest.
[7] De 'ernstige liederen' die zijn opgenomen in
De Boom-gaard der vogelen en der vruchten bevatten allemaal eindrijm en zijn dus geen blanke verzen. Dat geldt ook voor het gedicht in die bundel dat is opgedragen
'aan mijne vrouw'.
[8] Zonder een vaste baan kon Van de Woestijne niet trouwen. Daarom hoopte hij in de senaat aan het werk te worden gesteld.
[9] Linkebeek en Ukkel waren de Brabantse dorpen waar respectievelijk
Herman Teirlinck en
August Vermeylen woonden.
[11] 'Epithalaam' (zie
[5]) is een gesprek in dichtvorm tussen 'de man' en 'de vrouw'. Met de vraag
'En raad ik juist (...)' in deze brief verwijst Van de Woestijne wellicht naar het slot:
(de man) '— o Vrouw, 'k heb mij met liefde omgórd; / ik word een érnstig man. (de vrouw) Zie, hoe ik schóoner word.'