<Hit 1038 of 1419

>

[imgage]
Scheld me niet uit, o Mane, voor een oud varken.[1] Want, zelfs aangenomen dat ik zulke benaming verdienende ben (en welke jury of redactie zou het kunnen beslissen?), mijn lang zwijgen zou dergelijke vrijpostigheid van uwentwege niet rechtvaardigen.
Inderdaad;
want slechts heden mocht ik, o rouw en o genuchte, uwe "ansicht-karte", waarvan het naïeve beeld me zoo zuiverlijk de ongekunstelde schoonheid van uw gemoed opnieuw bewijst, hier ten mijnent vinden, mitsgaders de superbere — en vlijende — uitnoodiging,[2] — ik sedert Zaturdag en tot op nu afwezig geweest zijnde met mijne eegâ, in den Walen-pays waar het warm was en stoffig; dewijl het (gij begrijpt zulke afwezigheid, en knipoogt) in Gent kermis was, en wij zulks liever vluchten.
Anders gezegd: 'k en kan toch van uit Bergen geen brieven lezen die te St Amandsberg berusten.
Wil me dus verekskuseeren.
En nu, mijn antwoord.
't Verslag over de boekententoonstelling ontvangt ge morgen.[3] 't Spijt me dat ik ze u nog niet zenden kon. Ge moet weten: met de Gentsche kermis ben ik voor drie dagen met mijne vrouw naar Bergen geweest, en... etc.
Voor wat de uitnoodiging betreft (schoon drukwerk, zulde!... Zou Plantijn mijn verzen niet willen uitgeven?) Voor de uitnoodiging, dus:
Helaas, helaas, helaas, waar is mijn heil gevaren?[4]
(Vondel)
Zie, ge moet weten, Zaterdag aanstaande ben ik niet vóor den middag thuis, veilig, en vrij. Om naar Antwerpen te komen heb ik dan geen trein, dan die welke ten lande van Waes toekomt om 3,26 uur.[5] Stel u mijn wanhoop voor!... Want ik vrees dat ik dan wél laat kom, om de opening bij te wonen, te 2 ure!...
Geef me raad, Mane, geef me raad, en per keerende post nogal.
En nog iets: gesteld dat uw advies me gunstig is, eischt het Antwarpsch protocol dat ik mijnen pitenleir[*] aantrek? (Maar welke academie zal eindelijk de orthograaf, zelfs de kollewijnsche,[6] van 't woord: pitenleir, vaststellen?) — Anders, 'k heb een proper costumeke, ziede.
Waarmede ik de eer heb, en het geluk, u te groeten.
uw
Karel v.d.w.
Mijne vrouw komt in allen gevalle niet meê naar Antwerpen. 't Is te warm op den trein.[7]

Annotations

[2] De prentkaart is niet bewaard. De Bom heeft Karel en Mariette van de Woestijne blijkbaar uitgenodigd om bij hem thuis te komen eten. Zie ook brief 56.
[4] In het derde bedrijf van Joost van den Vondels toneelstuk Lucifer luidt het leidmotief uit de tekst van de 'Luciferisten': 'Helaes, helaes, helaes, waer is ons heil gevaeren!'
[5] Antwerpen had vroeger een station 'Anvers Waes' ('Antwerpen Waas') aan de rechteroever van de Schelde. Daar vertrok een veerpont naar het station aan de overzijde, dat 'Vlaams Hoofd' heette.
[*] 'Pitenleir', 'pitteleir' en 'pitenleer' zijn gewestelijke woorden voor een rokkostuum, een statig kledingstuk dat ook 'slipjas' of 'billentikker' wordt genoemd.
[6] 'De Kollewijnsche': volgens de spelling van R.A. Kollewijn.
[7] Op de achterzijde van de brief staat in potlood een woord dat door De Bom lijkt te zijn geschreven, maar waarvan de relevantie onduidelijk is: 'tabaksstek'.

Register

Name - person

Kollewijn, Roeland Anthonie (° 1857 - ✝ 1942)

Taalkundige die met het artikel 'Onze lastige spelling' in opstand kwam tegen de spelling De Vries-Te Winkel. Deze opstand leidde tot de oprichting van de 'Vereniging tot de Vereenvoudiging van onze Schrijftaal' (1892).

Plantijn, Christoffel (° 1520 - ✝ 1589)

Uitgever en drukker. Geboren in de omgeving van Tours en opgegroeid in Frankrijk, vestigde hij zich omstreeks 1549 als boekbinder in Antwerpen. In 1555 vatte hij zijn activiteiten als drukker aan. De Officina Plantiniana groeide uit tot een van de belangrijkste drukkerijen van Europa.

Vondel, Joost van den (° 1587 - ✝ 1679)

Nederlandse dichter en toneelschrijver.

Woestijne-Van Hende, Maria (Mariette) van de (° 1884 - ✝ 1968)

Echtgenote van Karel van de Woestijne. Ze trouwden op 13 februari 1904 en kregen samen een zoon (Paul) en een dochter (Lily). Dochter van een echtpaar dat in het centrum van Gent een zaak had waar spiegels werden gemaakt en verkocht.