Over deze brief, waarin De Bom even plots als finaal de vriendschap met Van de Woestijne lijkt te willen verbreken, bestaat onduidelijkheid. De aanleiding voor deze afscheidsbrief lijkt tweeërlei te zijn. Ten eerste heeft Van de Woestijne niet gereageerd op de vraag om medewerking in verband met de lezing van Hein Boeken (zie brief 207, noot 2). Ten tweede is De Bom kwaad omdat hij niet op de hoogte is van de plannen van August Vermeylen om naar Antwerpen te verhuizen. Volgens hem had Van de Woestijne hem daarover moeten inlichten. Toch is het onbegrijpelijk dat De Boms woede en verbittering daarover zo groot is. De correspondentie tussen de twee vrienden gaat hierna gewoon door, wat de hypothese voedt dat deze brief nooit is verstuurd, misschien omdat brief 212 van Van de Woestijne van een dag eerder (met de verontschuldiging voor zijn stilzwijgen) net in De Boms brievenbus was gevallen. In dat geval heeft De Bom wellicht een andere, mildere brief verstuurd, die niet bewaard is. Dat blijkt uit de lange brief 214, waarin Van de Woestijne niet op De Boms furie — waarvan hij het bestaan dan niet gekend heeft –— ingaat, maar wel de roddels over Vermeylen toelicht. Een andere hypothese is dat deze brief wel is verstuurd, en dat de ruzie mondeling is uitgeklaard. Die mogelijkheid is minder waarschijnlijk, omdat het weinig plausibel is dat Van de Woestijne in zijn brief van 3 december dan toch niet nog eens op het bijgelegde geschil zou zijn ingegaan.
Show entire letter