De Bom en Van de Woestijne hadden tijdens de oorlog een ander standpunt ingenomen, en het heeft er een tijd naar uitgezien dat dit geschil hen nadien uit elkaar zou drijven. Terwijl Van de Woestijne in alle opzichten aan de Belgische staat trouw was gebleven, had De Bom onder invloed van zijn vriend Leo Simons op enkele cruciale momenten blijk gegeven van activistische sympathieën: hij ondertekende een manifest voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit, was op 18 april 1916 aanwezig op een bijeenkomst van de Antwerpse afdeling van het Algemeen Nederlandsch Verbond (die toen een motie voor een federaal België bepleitte), en sprak naar aanleiding van de Guldensporenviering van juli 1917 vol lof over de activist René de Clercq. Niettemin beperken De Boms activistische daden zich grotendeels tot het literair-artistieke. Hij publiceerde in als activistisch bestempelde bladen als Vlaamsch leven>, Dietsche stemmen en De stroom, maar probeerde zich toch van de eigenlijke politiek verwijderd te houden. Na de oorlog werd daarmee weinig rekening gehouden.
Samen met Hubert Melis (stadssecretaris) en Jan Denucé (conservator van het Plantinmuseum) werd De Bom op 16 december 1918 als stadsbibliothecaris ontslagen, met verlies van zijn pensioenrechten. Het was een zware morele opdoffer die hij pas jaren later te boven zou komen. Zo mogelijk nog erger vond hij de houding van vele oude vrienden, waaronder Vermeylen, Hegenscheidt, Toussaint, Teirlinck, en ook Van de Woestijne, die niet of slechts in mindere mate voor het activisme hadden gekozen en het contact met hem steeds meer waren gaan mijden. Uit de Van Nu en Straks-groep neigden naast De Bom alleen Streuvels en Schamelhout naar het activisme.
Toon volledige brief