Onderaan op de briefkaart staan met potlood de namen van twee Vlaamse grafische kunstenaars geschreven, namelijk Albert van Dyck en Lode Seghers. In een brief van 4 september 1925 schrijft De Bom aan Joris Eeckhout dat hij gepland had om de dag nadien bij Van de Woestijne op bezoek te gaan, om er te spreken over het weekblad dat hij uit de grond wilde stampen (zie ). Hij had gehoopt in Zwijnaarde ook Eeckhout te mogen begroeten, en vermeldt inderdaad ook de voorziene komst van 'de twee lijf-conterfeitsels van 't blad, [...] die onder onze geleerde besprekingen de occasie niet zouden verzuimd hebben om te crayonneeren. Zij zijn uitmuntende portretteerders. Zoo winnen we veel tijd, de tijd die dringt, nu we zoo ras tot de verwezenlijking van onze plannen zullen kunnen overgaan'.
De Bom meldt in die brief echter ook dat Van de Woestijne hem een noodtelegram heeft gestuurd met de boodschap: 'Ben ernstig ongesteld, verwacht u later, spijt en tranen'. De Bom betwijfelt de ernst van Van de Woestijnes ongesteldheid: 'Kunt U ondertussen Karel niet bijpraten, ons toch een uur of wat te woord te staan? Ligt hij te bed? Is 't een acute rhumatische aanval? Het ellendige weer? Of is 't vrees voor een rumoerigen inval? Stel hem dan gerust, de jonge gasten, die 'k meebreng, zijn uiterst sympathiek en weten zich te gedragen'. Van Albert van Dyck werd een portret van Van de Woestijne in DWB gepubliceerd (zie brief 415, noot 8).
Toon volledige brief