Sinds vier weken staat mijn inktpot uitgedroogd en ik leefde in schandalig niets-doen; ik leefde met de boomen de bloemen en de zon en was door 't danig kijken vergeten gerocht dat er buiten de wiedsters, nog ander menschen bestonden. En toch moest ik U sinds lang geschreven hebben; en dat om verschillige redens die gij hierachter lezen zult.
[1]
'K ben nog altijd even content kennis gemaakt te hebben met
De Meyere en
De Praetere: De eerste een zoetgemonde zegger en d'andere: iets van waar-der-iets-in-steekt! 't Is 't hopen dat 't de laatste keer niet is dat ik hen zag. Onnoodig te zeggen dat ik die teekening verwacht,
[2] en verlang 't is gelijk wat van zijn potlood te zien. In vergelding krijgt hij mijn laatste Schepping: 't eerste eener nieuwe Serie Pennekrabbels: "Op koper" — :
Drama.
[3]
— Van Lente, eerst en vooral, is aan niemand toegezegd —
De Bom zaagt me gedurig dat ik 't Antwerpen waarts zou zenden, en een Brugsch Artist wilt het uitgeven in een Plaquette-de-Luxe, op Hollandsch Papier met menigvuldige kronkels en Paaschlelies. Hoe het met 't ding nu eigenlijk staat? — Over vier weken was 't af — (op 't Kladboek) dan heb ik heel de boel in de stoof gestoken om het te herschrijven;
[4] dagelijks maak ik 't vast voornemen: te beginnen
[.] Maar dooden verwekken vraagt inspanning en als 't alzoo Schoon weer is, ge verstaat.... Nu, als uwe onderneming
[5] goed gaat en 't prospectus
[6] verschenen is, val ik aan 't werk lijk een leeuw, en 'k schrijf er U meer over.
[7]
V[an nu en] Straks leeft om te bersten.
[8] Dees week kreeg ik hier
Vermeylen (die ik voor 't eerst zag)
[9] — meer daarover, later) — Het n
r ligt gereed
[10] met bijdragen van
Mesnil, een verhaal en een artikel over Botticelli en Verzen van
Verm[eylen] en Proza van mij.... enz —
De Bom is een groote novelle aan 't Baren.
[11]
te Naaste week ga ik naar Brussel en rond half Juli naar Brussel-Antwerpen.
[12] Moet die onderneming geheim blijven? en hoe gaat Uw Quarterly heeten?
[13] —
Wekelijks slijt ik een achtermiddag bij Verriest; als gij eens goest hebt uwe oogen te verklaren aan een heerlijk landschap en uwe ooren deugd te doen aan onuitsprekelijk en onnabootselijk tooverachtig zoet gezeisel zou ik U en De Meyere daar gemakkelijk kunnen binnen leiden.
Ik verwacht een heel karrevoer
opmonterend nieuws
uw Stijn Streuvels
Nog dit.
- — Ge hebt me doen koken van afgunst met uw prachtigen Hooft en Vondel,[14] als gij eens in de gelegenheid zijt ist in die goest voor mij te koopen, zoudt ge mij enorm veel plezier doen.
- — ben heel aan U als er iets is...
- — Gezelle's "Rijmsnoer"[15] (een prachtig boek) is op 40 blz. na, afgedrukt. —
- — Hierbij een Artikel[16] — (ge weet wel van wie) over hem, die 't lezen weerd is — zoo spoedig mogelik terug a.u.b. — ik houd eraan de verz[ameling] niet te schenden.
Annotations
[1] Vier weken eerder had Streuvels de kladversie van zijn novelle Lente voltooid en onmiddellijk daarna verbrand. Die vernietiging van het manuscript maakte voor de auteur deel uit van zijn gebruikelijke scheppingsproces (zie
[4]). De volgende versie werd in september 1897 afgewerkt, waarna hij nog maandenlang correcties zou aanbrengen. Op 1 december 1897 komt het manuscript bij de drukker terecht, maar ook op de drukproeven bleef Streuvels nog aan Lente sleutelen. Zoals uit de volgende brieven en annotaties zal blijken, had de publicatie ervan heel wat voeten in de aarde.
[2] Het door
Julius de Praetere getekende portret van Karel van de Woestijne, dat vele jaren in Streuvels' bezit bleef. Sinds de Tweede Wereldoorlog is het spoorloos. Een reproductie is o.m. afgedrukt in:
P. Minderaa, Karel van de Woestijne. Zijn leven en werken (Arnhem, Van Loghum Slaterus' Uitgeversmaatschappij, 1942). Het portret toont Karel van de Woestijne op 19-jarige leeftijd, en werd in potlood getekend. Het bevat een autografische nota:
'Anno 1897, Oud 19 jaar, Aan Stijn Streuvels'. In ruil daarvoor zou Streuvels zijn Lente aan Van de Woestijne schenken, die de novelle in
Werk wilde opnemen (zie
[5]).
[3] In een (niet gedateerde) brief van later dat jaar over Streuvels' medewerking aan
Werk (zie
[5]) zou Van de Woestijne aan
Julius de Praetere schrijven:
'Hoewel hij nog niets vast belooft, ben ik zeker dat ik van hem zijn kleine roman Van Lente of zijn drama Opkoper zal hebben.' Van
Opkoper zijn evenwel geen sporen teruggevonden. In ruil daarvoor zal Streuvels zijn Lente aan Van de Woestijne schenken.
[4] Het verbranden van de eerste versie van een nieuw werk was een gewoonte van Streuvels. Hij stelde
De Bom — die vreesde de schuld te zijn van die plotse vernietiging van een van zijn werken — daarover gerust:
'Dat ik mijn "Lente" verbrandde moet U niet verontrusten — Dat is mijn gewone handelwijze met al mijn werk: eerst wordt het hoofdbereidsel vlugweg neergeworpen om meer duidelijkheid,... en dat bezie ik absoluut nooit voor 't definitief afschrijven dat altijd weer direckt uit het brein komt: zoo leert men helderheid van geest krijgen en duidelijke, schoone frazen in 't hoofd hebben' (28 juni 1897).
[5] Van de Woestijne had al in februari 1897 het plan opgevat een driemaandelijks anthologietijdschrift,
Werk, uit te geven. Hij zou dat doen bij de Antwerpse drukker-uitgever Buschmann, die de tweede reeks van
Van Nu en Straks drukte en door zijn bibliofiele publicaties een voorname rol speelde in de ontwikkeling van de art nouveau in de boekdrukkunst.
Het eerste deel was een grafisch heel verzorgde uitgave van 220 bij 180 mm, op handgeschept Hollands-Van Gelderpapier in rossig-zwarte inkt, gedrukt in een oplage van 150 exemplaren. De samenstelling van het eerste deel vond plaats in de zomer van 1897, en Streuvels' Lente (zie ook
brief 8, noot 2) zou erin verschijnen (p. 3-46). Daarnaast zouden ook nog
Gunlaug en Helga van
Victor de Meyere (p. 52-115) en een fragment van Van de Woestijnes Kronos (p. 119-128) worden opgenomen. Maar
Werk kwam pas eind juli 1899 van de pers. Het voorplat en de titelpagina kregen een zuiver typografische letterafdruk, met daaronder een houtsnede van De Praetere, die hij overigens al eerder had gebruikt als sluitvignet onder de novellen in Lenteleven van Streuvels. Er was nog overwogen om
De Praetere de twee volgende uitgaven op zijn handpers te laten drukken.
In een brief van Van de Woestijne aan Victor de Meyere wordt melding gemaakt van 'iets uit het "Zonneboek" van Streuvels' bestemd voor Werk II, dat oorspronkelijk vier maanden na deel I zou verschijnen. Maar Streuvels zou zich al gauw uit het project terugtrekken. In een brief aan Lode Ontrop (s.d.) meldt Van de Woestijne dat Boek II 'geheel gewijd [zal] zijn aan de twee grootste kunstenaars van Vlaanderen: Guido Gezelle voor de inhoud en George Minne voor de illustraties'. Boek III zou, volgens de plannen in dezelfde brief, bevatten: 'Dagen' van Victor de Meyere, 'Het leven van Nebo, Dichter' van Van de Woestijne zelf en een reeks gedichten van Lode Ontrop. Van Werk is uiteindelijk slechts de eerste bundel verschenen.
[6] De publicatie van
Werk (Boek I) zal aangekondigd worden in
Onze Vlagge. Jong-Vlaamsch strijdblad van 1 december 1897:
'Onder den algemeenen titel van "Werk" zullen eenige jonge schrijvers hun meer-uitgebreide schriften in een gezamenlijke uitgaaf, volledig in het licht geven. Ieder boekdeel zal vier onuitgegeven platen bevatten. Boek I wordt voor Januari aangekondigd en zal inhouden: twee platen van George Minne; twee platen van Jul. de Praetere; Gunlaug en Helga, drama in verzen van Victor de Meyere; Lente van Streuvels; Kronos, dramatische zang van Karel van de Woestijne; Dagen, gedichten van Victor de Meyere; ornamentaties van de Praetere'.
[7] De publicatie van Lente, dat Streuvels op aanraden van
De Bom dan toch maar niet Van Lente noemde, ging niet zonder slag of stoot. Het project Lente wordt door Streuvels voor het eerst vermeld in een brief aan
De Bom op 12 februari 1897. Op 1 mei hoopt hij het binnen de drie weken af te hebben. Daarna verbrandt hij die versie. Het zal dan een tijd duren vooraleer Streuvels opnieuw de pen opneemt. Ondertussen heeft hij aan
De Bom geschreven dat hij het verhaal niet in
Van Nu en Straks wil publiceren.
De Bom wil Streuvels nog overtuigen de novelle toch aan
Van Nu en Straks te schenken, vandaar:
'De Bom zaagt me gedurig dat ik 't Antwerpen waarts zou zenden' (alinea 3).
De Boms reactie is begrijpelijk: Streuvels was het immers gewend om hem als eerste zijn werk ter beoordeling toe te sturen (waarna het meestal in Van Nu en Straks terechtkwam). Met zijn Lente had hij echter andere plannen. Op 21 september 1897 schrijft hij aan De Bom, die hem stilaan ergert met zijn niet aflatende smeekbeden Lente toch voor Van Nu en Straks te reserveren: 'ik schonk mijn werk [...] in vergelding van De Praeters teekening. 2dn Ik heb niet beloofd elk Nr met een bijdrage te voorzien [...] 3den mijn werk — Lente — achtte ik niet geschikt voor uw tijdschrift — : 't is te uitvoerig — en wil het in geen 2 Nrs gedeeld zien'. Ook een 'Brugsch Artist' wilde Lente uitgeven.
Om wie het gaat is niet duidelijk. Geen enkele officiële uitgever uit het toenmalige Brugge lijkt immers in aanmerking te komen (zie Ludo Simons, Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen, 2 dln. (Tielt, Lannoo, 1984-1985). Misschien bedoelt Streuvels de Gentenaar Jules de Praetere, menende dat die uit Brugge afkomstig was. Het is ook niet uitgesloten dat het om de persoon gaat die Jules de Praetere gewoonlijk hielp bij het drukken op diens handpers. Streuvels vermeldt immers in een latere brief aan De Bom dat Jules de Praetere zijn werk in het 'Patershol' niet zelf doet: '[H]et is eigenlijk De Praetere niet die het handelijk werk van drukken doet maar wel een bekwaam werkman dien hij huurt' (4 juni 1898).
De
'menigvuldige kronkels en Paaschlelies' zouden door
Jules de Praetere geschilderd worden. Het duurde lang eer de schrijver iemand iets toezegde. Uiteindelijk stond hij de novelle af aan Van de Woestijne, die ze in
Werk wilde opnemen.
De Bom zag in dat project intriges van een aantal jongeren (o.a. Van de Woestijne,
Victor de Meyere en Lode Baekelmans) tegen
Van Nu en Straks. Maar Streuvels zal zijn beslissing nog erg betreuren (zie ook
brief 8 en
brief 9).
[8] In juli 1897 zou het volgende nummer van
Van Nu en Straks al verschijnen (zie
[10]). Daarna duurde het tot december vooraleer de tweede jaargang kon worden voortgezet (en dus meteen beëindigd). Dat gebeurde met een vierdubbel nummer. Streuvels werkte aan alle zes de afleveringen mee. Van hem verschenen in
Van Nu en Straks in 1897 achtereenvolgens 'Kerstavond', 'Slenteren' (beide nr. 1, febr.), 'Wit leven' (nr. 2) en 'Op den dool' (nr. 3/6).
[9] In een brief aan
August Vermeylen van 2 juni 1897 meldde Streuvels zijn blijdschap over diens aanstaande bezoek aan Avelgem.
Vermeylen zocht Streuvels daar kort op, na een visite aan
Verriest te Ingooigem, begin juni 1897. Het was de eerste keer dat Streuvels hem ontmoette. Mede op grond daarvan is deze brief te dateren.
[10] Nummer 2 van de tweede jaargang van
Van Nu en Straks (nieuwe reeks). De aflevering verscheen in juli 1897 en bevatte proza ('Wit leven' van Streuvels, p. 84-89 en 'Banquo's geest' van
Jac. Mesnil, p. 117-119), poëzie ('Aischylos' Prometheus in de boeien' van Albrecht Rodenbach, p. 100-115), literaire kritiek (een nawoord door de redactie op de bijdrage van Rodenbach, p. 116) en kunstkritiek ('Botticelli: Reisnota's' van
Mesnil, p. 73-83 en 'Fervaal van Vincent d'Indy' van Alfred Hegenscheidt, p. 120-132).
[11] Met deze novelle wordt
De Boms roman
Wrakken bedoeld, die in 1898 volledig in het mei-nummer van
Van Nu en Straks (p. 33-120) zou worden opgenomen en in hetzelfde jaar als boek bij De Nederlandsche Boekhandel te Antwerpen zou verschijnen.
[12] In Brussel zou Streuvels
Vermeylen ontmoeten. De reis naar Brussel en Antwerpen zou hij maken na een uitnodiging van
De Bom om op zondag 11 juli naar Brussel te komen, om er de
Van Nu en Straks-redactie te treffen en daarna met hun tweeën naar Antwerpen te trekken. Die laatste uitstap zal Streuvels uiteindelijk niet ondernemen wegens de ziekte van zijn vader
Kamiel Lateur. Diens gezondheid was medio juni dermate verzwakt dat hij op 21 juli 1897 stierf (zie
brief 7).
[14] Van de Woestijne heeft in een brief aan Streuvels kennelijk het werk van
Hooft en
Vondel bejubeld. Uit zijn correspondentie met
Victor de Meyere blijkt dat Van de Woestijne in het begin van 1895 onder de indruk was geraakt van
Vondels werk, waarvan hij na een grondige studie aan
De Meyere liet weten dat hij niet had geweten
'dat het zo mooi was'.
[15] Gezelles
Rijmsnoer zal eind oktober 1897 verschijnen als aanvulling van
Tijdkrans (zie
brief 3, noot 2), dat vier jaar eerder was verschenen. De bundel werd gedrukt bij
Jules de Meester te Roeselare en bevat gedichten die hoofdzakelijk ontstonden tussen 1894 en 1897.
[16] Waarschijnlijk het artikel dat Albert Verwey in zijn
Tweemaandelijksch tijdschrift gewijd had aan
Gezelle en diens bundel
Tijdkrans. Het was een lovend stuk waar de dichter erg blij mee was.