De Commissie van de Volksbibliotheken was in 1891 samengesteld uit N.J. Cupérus, voorzitter; F. Kockx, J. Cauwenbergh, J. Groeser, J. Leys, M. Suremont, J. Florus, C.J. Hansen, G. Fillet, leden. De uiteindelijke beslissing, na advies van de Commissie, lag bij het Schepencollege, want de Stedelijke Bibliotheken ressorteerden onder de bevoegdheid van de schepen van onderwijs, op dat ogenblik Jan van Rijswijck, die deze functie bekleedde van 1889 tot 1892. De Bom werd echter benoemd zonder het voorstel van de Commissie af te wachten. Voorzitter N.J. Cupérus interpreteerde deze houding van het College als een miskenning van zijn gezag en nam voor onbepaalde tijd verlof, tot consternatie van schepen Van Rijswijck, die hierover zei: "La forme emporte le fond!". In praktijk immers werd zelden of nooit de Commissie geraadpleegd en het feit dat Cupérus wel zijn wens te kennen had gegeven om in deze beslissing gekend te worden, had Van Rijswijck, volgens zijn eigen zeggen, gewoon vergeten. Zie de brief van Jan van Rijswijck aan Max Rooses van 28 april 1891, AMVC (R 985/B 32813/33).
Show entire letter