ROBERT JANSSEN,
WAALSTEEN-FABRIKANT,
NIJMEGEN.
Daar mij uit
de Vlaamsche School bekend is, dat
UEd[ele] steeds met waardeering, wellicht met ingenomenheid, voor de werken van den heer
Henrij Luyten schreef,
[1] veroorloofde ik mij
UEd[ele] twéé recensies, voorkomende in het
Alg[emeen] Handelsblad en in
de Amsterdammer te zenden (de laatste in copie hierbij volgend omdat ik geen exemplaar meer machtig kon worden.)
Na persoonlijke kennismaking heb ik den heer Luyten als mensch geacht, en zijne kunst, naar mijne vermogens, schoon en grootsch gevonden. Jammer! dat mij voldoende kennis voor de artistieke beoordeeling ontbreekt om op dergelijke slecht gemotiveerde vonnissen, als boven aangehaalde recensies, te antwoorden.
Wellicht, althans zoo hoop ik, vindt UEd[ele] hierdoor aanleiding Uwe zeer gewaardeerde pen in het strijdperk te brengen voor den versmaden kunstbroeder
Met Hoogachting
Uw d[ienst]w[illige] dienaar
Robert Janssen
[2]
Copie
Tentoonstelling van Henry Luyten in de Panoramazaal te Amsterdam April '92.
Henry Luyten, — een blijkbaar energieke vent, een kerel althans met een soort fut, een productieve, geen sufferd, wel een schilder in zooverre hij te bespeuren geeft het bepaald niet te kunnen laten den kwast te hanteeren, een die woestweg zich neerzet waar het valt, links en rechts, en fluks overal wat te maken vindt, en dan nog wel eens anderhelft half-aardig ding, maar in een 2001 studies en lappen heel wat meer gemeens te voorschijn brengt. Frisch, niet verlegen, niet kieskeurig vooral, brutaal, ongegeneerd, en modern. Modern, wel te verstaan naar de mode, zoo van allures, wel het nieuwe accepteerende, doch het nieuwe omdat het voor de hand ligt, om der wille van de kordaatheid, niet om zijn deugd. Maar een die, als er in dezen tijd wezenlijk sprake zal zijn van een nieuwe kunst, en als deze een kunst zal zijn allereerst dieper van begrip, konsekwenter van wil, zuiverder van zin, met zulke kunst ter wereld niets heeft uit te staan.
Want in het rauwe onbehouëne vooral ligt deze man zijn grove schijnkracht; en die kracht is driestheid.
Copie.
Henry Luyten in de brochure van Louis Delmer[3]
In Januari is de conférence door Louis Delmer gehouden in de zalen der Schildersvereeniging "Als Ik Kan", in druk verschenen, onder den titel "les parias de l'Art" Het einde van deze conférence laat ik hieronder gedeeltelijk volgen:
"Et quant aux parias de l'Art, ils n'en lutteront que plus fort, en géants et en athlètes, debout devant leurs oeuvres; ils auront d'une main leur pinceau pour affirmer leurs principes, leurs convictions, leurs droits, et de l'autre ils bandiront une cravache pour les défendre brutalement. Ils cingleront [d]ur et fort pour se débarasser de ceux
[3]
qui viendront aboyer à leurs talons. A coups de cravache, ils feront leur trouée sans se soucier de ceux qu'ils bousculeront et blesseront, sans tourner la tête pour voir si les renversés et les blessés se fâchent et grimacent. A coups de cravache ils feront des morts et pour laisser le passage libre, ils pousseront du pied les cadavres hors du chemin!"
De vereeniging "Als ik kan" waagt het in de voorrede van de brochure te erkennen dat zij deze estaminet-pathos luide heeft toegejuicht, en dat zij de kunstideëen door den heer Delmer uitgesproken, deelt. Daarmede karakteriseert die vereeniging zich geheel, en Henry Luyten, een van de invloedrijkste leden der vereeniging, bewijst door zijn thans te Amsterdam tentoongesteld werk, dat ook hij tot dat schreeuwerig wreede soort artiesten (nu ja, kappers heeten ook wel artisten) kan mede gerekend worden. Wreed is zijn werk, niet van eene superieure wreedheid (anarchisten zijn immers ook wreed) maar van dat grofste soort wreedheid, hondenmeppers-, paardenvillers- en abattoirbeulen wreedheid. Hij heeft veel banale handigheid, maar hij heeft geen enkele eigenschap die hem tot artist verheft, alles is grof, bruut. Hij is geen paria omdat hij door wonderfijn-subtielheid onbegrijpelijk is voor de grove-velen, maar hij wil voor paria doorgaan, — een kwestie van mode, een kemphaan-natuur. Zijn werk maakte den indruk, niet uit intiemen aandrang, niet uit een mooi begeeren te zijn gemaakt, maar uit bot verlangen om te kunnen ranselen de velen "qui viendront aboyer à ses talons". In de eene hand een karwats, in de andere een penseel, en lijken wegschoppen. Een intiem artist die Luyten!....
(
Roeland Holst)?
Roeland HolstR[oland Holst][4]
Copie
De Amsterdammer: 6 bladzijde 22 april 1892
Expositie Henry Luyten. In de kunstzaal van het Panoramagebouw is op het oogenblik een expositie van het werk van den Belgischen Schilder Henry Luyten, waaraan wij op vele plaatsen der stad onaangenaam worden herinnerd door reusachtige affiches.
Van dezelfde kwaliteit als deze affiche is het in de kunstzaal geëxposeerde.
[4]
Het is mogelijk dat werk onsijmpathiek is en dat toch zij, die niet in doctrinaire begrippen zijn vastgeroest, mogelijk er in zullen vinden, de levensader, die door alle kunst vloeit, maar bij het werk van Luyten is deze, zelfs niet zeer zwak schoppende te ontdekken, en achter al het pretentieuse gedoe van enorme groote realistische doeken, van academische naaktstudies en portretten van luminaristisch werk, blijft van den maker niets dan een bange kwellende hersenschim.
Na te gaan waarom dit werk geen kunst is, waarom trots alle betrekkelijke juistheid van teekening en alle handigheid groote doeken vol te smeren, toch niets met kunst gemeen heeft, kan zich er toe bepalen te onderzoeken of de heer Luyten feitelijk naar iets eerbiedwaardigs heeft gestreefd en in hoeverre dit streven zou zijn bereikt — en dan blijkt, dat hij een doek, als — Struggle for life — niets van zulke buitengewone afmetingen heeft gemaakt, omdat hij hetgeen hij in zich voelde niet kon weergeven op een klein paneel, of omdat hij deze illustratieve voorstelling niet evengoed kon maken als krijtteekening maar alleen omdat hij zich voorstelde, dat men groote kunst maakt alléén op enorme doeken.
Wat hij in zijne portretten heeft gewild is niet veel meer dan academisch werk van iemand, die geleerd heeft zich op fatsoenlijke manier uit te drukken, geen zoeken naar lijnen vol karacter of in zijn naaktstudies naar zuivere blanke kleur.
En zijn landschappen zijn gebleven niets dan luchten van kalk, huizen van verf met geschilderd blikken planten er voor en weiden van strooperig groen en de boomen, de mooie naakte natuurboomen, die hun takken uitstrekken en slingeren in slanke gerekte of in knorrige lijnen, zijn in de ongure verfspecie geworden bezems en borstels en ijzerdraad figuren, maar geen boomen
(get[ekend]) I.W. van Dijkveldt