<Resultaat 984 van 1419

>

[2]
Waarde Vriend de Bom.
Dat zal u wel ploertig van mij schijnen, dat zoo heel laat antwoorden op uw brief.[1] Maar de reden ervan zijn heel talrijk,[2] en voor mij verschooning-afsmekend genoeg, dat ge niet langer boos zult zijn. Ge moet weten dat uw brief in een druk oogenblik gekomen is: 's anderdaags, prijsdeeling;[*] dinsdag, prijsdeeling van een nichtje; van woensdag tot vrijdag, installatie van het hoekje buiten waar ik dinsdag heentrek;[3] en 't is nu vandaag zaturdag, en hoewel zeer moe, besluit ik, om uw "juste courroux" te eviteeren,[*] u op dien brief, die me zoo aangenaam was, antwoord te schrijven.
Die brief was me dus zeer aangenaam, en dit om twee redenen: Iº om den brief zelf; [2] 2º om 't goede nieuws dat hij bevat.
Of ik u in Gent kan ontvangen? Dat moest ge niet vragen. Hoewel ik in Gent niet zijn zal, zal ik er heel gaarne komen om met u den dag door te brengen, en u te toonen wat er te zien valt: niet veel, hoor! vooral omdat het Maandag zijn zal;[4] dan zijn de musea gesloten, en de kerken ’s namiddags ook gesloten. Ik zal echter, in compensatie, trachten entrees te krijgen voor eene of andere fabriek: dat is vast het belangrijkste wat men in Gent te zien krijgt. Ik zal u ook al het water der stad toonen: daar zijn binnenzichtjes die waarlijk mooi zijn. (En hebt ge daar niet reeds een paar staaltjes van gezien?) Het schijnt verder dat men het zicht der "Aanbidding van ’t lam Gods" openbaar gaat maken;[5] waarvan ge dan ook
kunt gebruik maken. Enfin, hoewel geen volmaakt cicerone der stad,[*] misschien, — maar toch er het voornaamste mooie van kennend, hoop ik wel dat ge u dien dag niet al te zeer vervelen zult.
Ge waart ook zoo goed naar mijn gezondheid, mijn werk, de schoolploerten "qui me briseront" zeggen ze, te vragen.[*]
Wel, mijn gezondheid heeft vandaag maagpijn. Ik geloof dat ik gisteren te veel pruimen gegeten heb. Echter, die maagpijn is me zoo familiair, dat ik begin te gelooven dat ze mijn normalen toestand uitmaakt. Niet dat ze me indispensabel voorkomt:[*] ze belet me koffie te drinken; maar ik ben er zoozeer aan gewoon, dat het me zonderling is, als ik ze 's morgens, bij het opstaan, niet gevoel.
Maar, daar dit maag-geschiedenisje meer belang oplevert op physiologisch dan op psychologisch gebied, en u aldus min interesseeren kan dan het misschien met Schamelhout het geval zou zijn,[6] ga ik tot de tweede vraag over, zijnde: Mijn Werk. Och, dat is miserabel! Dat is als dat oud vrouwken op den sneeuwweg. En ze gaat en gaat; maar ze weet niet waarheen, en ze weet niet of ze moet blijven gaan, en of ze niet beter zou doen te blijven staan, totdat den sneeuw haar gansch bedekt hebbe. Want een lichtje op het einde der sneeuwbaan? geen te zien voor de zwakke oogen. En een veilig onderkomen? geen te vinden. En ze gaat en gaat, mankend, heel verkleumd, tot waar?... (Dichterlijk, hé? Helene Swarth: stop dat in een sonnet; en gij, Pol de Mont, maak daar rijmlooze vijfvoeters op.)
De schoolploerten? die laten me voor 't oogenblik gerust, daar 't vacantie is; en toekomend jaar zullen ze me ook wel gerust laten, daar ik in rethorika zijn zal, en ze me noodig hebben voor den algemeenen prijskamp. Echter, ik vrees voor het eind-examen. Dit jaar nog hebben ze twee mijner intieme vrienden gebuisd,[*] en waarom? omdat den leeraar van latijn, een afschuwelijk doctrinair, ze eens betrapt heeft in de klas, "la conquête du pain" lezend.[7] Dat wat onvoozichtig van hun.[8] Maar die jongens waren nieuwsgierig en de professor almachtig. En hij heeft ze laten buizen.
Ge vraagt of ik naar Antwerpen kom om Gudrun te zien vermoorden?[9] Heel zeker neen. Als ik dat beulenwerkje wil hebben, dan zal ik het best alleen, en misschien delicater, en met meer raffinement doen, te Meerendré, waar ik rond dien tijd zijn zal.
Want ik vertrek dinsdag toekomend, of, ten laatste, woensdag.[10] Wees dus zoo goed van dien datum af, uwe brieven aan dit adres te sturen:
Karel v[an de Woestijne]
in den "Vlaamsche(n) Leeuw!"
bij De Mol,
Meerendré (Oost-Vl.)
En dat stom papier is nu reeds vol, terwijl ik u nog heel wat te zeggen had. Maar ik zal het aanteekenen op een papierken ad hoc, en het u mee-deelen, op Maandag 31, niet waar.
Gansch, uw Karel van de Woestyne.
Vindt ge niet dat ik een smerig geschrift heb? Ik denk lessen te zullen nemen van calligraphie.

Annotations

[1] De brief van De Bom is niet bewaard.
[2] Van de Woestijne gebruikt 'reden' hier als meervoud van 'rede', en bijgevolg staat de werkwoordsvorm ook in het meervoud.
[*] 'Prijsdeeling': feestelijke bijeenkomst aan het einde van het schooljaar, waarbij de leerlingen hun 'eindrapport' kregen en prijzen werden uitgereikt.
[3] Van de Woestijne verbleef tussen 11 augustus en 16 september 1896 in het Oost-Vlaamse Merendree.
[*] 'Om uw "juste courroux" te eviteeren': om uw gerechtvaardigde toorn te ontlopen.
[4] De Bom heeft blijkbaar voorgesteld naar Gent te komen op 31 augustus, inderdaad een maandag. Uit brief 6 blijkt echter dat Van de Woestijne De Bom verwachtte op donderdag 3 september.
[5] 'De aanbidding van het Lam Gods' is het meesterwerk dat de gebroeders Van Eyck in opdracht van de Gentse schepen Joos Vijd hebben geschilderd. In 1432 werd het schilderij in een zijkapel van de Gentse Sint-Baafskatedraal opgesteld. Van de Woestijne kreeg het schilderij nog in zijn geheel te zien, maar in 1934 werden er twee panelen gestolen. Een ervan is nog altijd zoek.
[*] 'Cicerone': gids.
[*] 'Qui me briseront': die mij zullen kraken.
[*] 'Indispensabel': onmisbaar, noodzakelijk.
[6] Schamelhout deed als arts onderzoek naar (de bestrijding van) tering.
[*] 'Gebuisd': niet laten slagen voor de examens, doen zakken.
[7] La conquête du pain (1892) was een boek van de anarchist Peter Kropotkin, van wie de ideeën grote invloed hebben uitgeoefend op de Van Nu en Straks-ers.
[8] 'Dat wat' moet wellicht 'dat was' zijn, maar misschien ook 'dat was wat'. Vanwege die onzekerheid blijft de fout hier ongewijzigd staan.
[9] Albrecht Rodenbachs toneelstuk Gudrun werd voor het eerst opgevoerd door het 'Nederlandsch Tooneel' op dinsdag 25 augustus 1896 in de Koninklijke Schouwburg van Antwerpen. Dat gebeurde naar aanleiding van het 23ste Taal- en Letterkundig Congres: de voorstelling werd 'aangeboden' door de 'Regelingscommissie' van het congres, en alleen de deelnemers van dat congres (en hun partners) konden ze bijwonen. Voor het begin van het vijfde bedrijf bracht voorzitter Max Rooses postuum hulde aan Albrecht Rodenbach, van wie de broer en de zus de voorstelling bijwoonden. Gudrun, het hoofdpersonage van het gelijknamige toneelstuk (in deze opvoering gespeeld door Elisa Jonckers), wordt niet vermoord. Van de Woestijne bedoelt in deze brief dus wellicht dat hij een slechte opvoering van het toneelstuk verwacht.
[10] Dinsdag 11 augustus of woensdag 12 augustus 1896. Hij vertrok op dinsdag (zie [3]).

Register

Naam - persoon

Mont, Pol de (° 1857 - ✝ 1931)

Vlaams dichter, prozaschrijver, dramaturg, criticus en volkskundige. Hij studeerde in Leuven samen met Albrecht Rodenbach, met wie hij Het Pennoen (1878-1880) oprichtte. In 1904 werd hij conservator van het Antwerpse Museum voor Schone Kunsten, en een jaar later stond hij mee aan de wieg van het tijdschrift De Vlaamsche Gids. Als dichter en criticus vertegenwoordigt hij de Tachtigers in Vlaanderen.

Rodenbach, Albrecht (° 1856 - ✝ 1880)

Katholieke schrijver uit Roeselare, die onder meer met zijn drama en poëzie de Vlaamse zaak verdedigde. Samen met zijn Hugo Verriest, zijn leraar aan het Klein Seminarie van Roeselare, werd hij het boegbeeld van de 'Blauwvoeterie', een heroïsche, romantisch-nationale jongerenbeweging.

Rooses, Max (° 1839 - ✝ 1914)

Liberale flamingant. Hij was de eerste conservator van het Museum Plantin-Moretus. Als 'eerste Vlaamse kunsthistoricus' publiceerde hij enkele belangrijke werken over Plantin en Rubens.

Schamelhout, Gustaaf (° 1869 - ✝ 1944)

Arts en longspecialist. In het letterkundige genootschap De Distel was hij in contact gekomen met de (toekomstige) stichters van Van Nu en Straks. Tijdens de 'Nieuwe Reeks'- periode (1896-1901) van dat tijdschrift nam hij het secretariaat en het financiële beheer op zich.

Swarth, Hélène (° 1859 - ✝ 1941)

Nederlandse dichteres en prozaschrijfster die een deel van haar leven in België woonde. Aanvankelijk schreef ze in het Frans, maar Pol de Mont overtuigde haar om op het Nederlands over te schakelen. Haar beste werk stamt uit de periode van de Tachtigers.

Naam - instituut/vereniging