<Resultaat 1051 van 1419

>

Wel neen 't, o Manuël: 't en is de wereld niet die schooner geworden is,[1] maar wíj zijn het die schooner geworden zijn, en in mij heb ik de borge[*] dat het zal dúren. — Weet-de wat? Er komt in 't leven van sommige menschen op een oogenblik zulk een goed inzicht in het leven, zulk een juist doorzien van de evenredigheden, dat niets meer let hun nog van de alledaagsche leeden — dan een rimpelinkske dat uitgolft naar het de boorden nadert. Sommigen zeggen dat ze 't vinden in 't geloof, sommigen in de liefde; maar bij allen is het, dat ze 't vinden, een beetje vroeger of een beetje later, in hun-zelf. En gebeure wat gebeure dan: de onweêrsvlaag drijft af over de effenheid der wateren. Dat is, misschien, eenvoudig naderen tot de Groote Wet: die van het natuurlijk open-bloeien, gelijk de boomen. Olympisme? Neen, want dat is een wreede zelf-vergoding. Contemplatie? Neen, want dat is zelf-vernietiging. En geen onderwerping ook, noch eene opoffering; want zij zijn egoïstisch. — Eenvoudig: leven en 't leven aanvaarden, en zich bereiden tot dat aanvaarden, dat de eeuwige Ontvangenis moet zijn. Zie, heerlijke voorbeelden, Gezelle en Vondel, en de sereniteit van hun werk in de hardste beproevingen. En voel maar in uw eigen de vreugd, als ge in uw arbeid gegeven hebt wat diepst in u woelde, was het geboren uit smart. — De heilige Dominicus, de schamelste der christenen,[2] glimlachte altijd, leert de Gulden Legende,[3] en de groote Franciscus,[4] was altijd wel-gezind, zóo dat hij diepe dingen zei tegen de visschen.
— Maar ik zeur, o Mane, waar ik u zeggen wilde dat ik gelukkig ben, niet noodig acht er me over te verwonderen, en weet dat ik het uit eigen weten bestendig zal maken, als geen al te groote kentering komt in mijn leven. — En naderhand leer ik, wat Liefde is, Plicht, en andere moreele nooden; — misschien, als ik er nog behoefte aan heb.
— Intusschen tracht ik na te gaan wat het zeer natuurlijke ding is, heet Poëzie. Ik wroet in 't geheele en in de onderdeelen, toets mijn voelen aan mijne wetenschap (geringe, maar die, geloof ik, me niet bedriegt), en zoo ontstaat eene nieuwe "dicht-leer", wellicht, die, buiten metaphysiek en woorden, vergoding, de echte kan zijn, of een corridor naar de echte. — Want voor mij is poëzie eene natuur-functie. Dan moeten we dat maar eens analyseeren, niet waar, met de mannen die we zijn! En dat is de reden mijner kronieken in "Vlaanderen", die anders wel konden ongeschreven blijven. — En dat ik verbreed?.. Neen, maar in mijne laatste was het onderwerp wat breeder. En de zekerheid van den toetssteen miek,[*] dat ik "ernstig" zijn kon "met luchtigheid", gelijk gij mij — verheugend — zegt....
— Ik heb genoeg gezeeverd, geloof ik; de Zondag-namiddag is melankoliek­schoon: ziedaar waarom ik gephilosopheerd heb. Ik schud het af, en vertel u verder.
Ik verlang ten zeerste weêr eene toenadering met Streuvels, omdat ik weet dat we zeer goede vrienden waren die elkander volkomen begrepen, en dat het zóo zou geduurd hebben, hadden twee vrienden me niet bedrogen, die misbruik hebben gemaakt van mijne vriendschap te hunne-waarts: de Meyere en de Praetere. De eene is in déze mate eerlijk geweest, dat hij zich ten minste niet wit is gaan wasschen bij Str[euvels] om mij des te zwarter te maken; de tweede is slechter geweest: nadat ik hem geholpen had bij Str[euvels] ten koste van een lange vriendschap, heeft hij mij laten staan en heeft getracht mij zwarter te maken om zelf bij Str[euvels] witter te schijnen. Dat is de reden dat Str[euvels] argwaan heeft gevoeld tegenover mij, en me op afstand heeft gehouden. — Ik beklaag er me niet over, nu gij hem misschien tot beter denken brengt. Want gij begint me toch te kennen, gij! — Ziehier nu wat ik u vóorstel: ge zoudt eens, aanvang October bv., samen bij mij komen den Zondag doorbrengen (Nora is natuurlijk op avance[*] geïnviteerd), en ware 't mogelijk, dan zou van Langendonck er bij zijn. Ik geloof dat wij gevieren elkander in vele dingen zullen begrijpen, omdat we den wil hebben, eerlijk te zijn. Er is natuurlijk geen spraak van een vast plan te bespreken, zwarte ontwerpen te smeden, enz. Maar nader bijeenkomen, elkander beter kennen en waardeeren, zich onderling éen voelen ten bate, eens of morgen, wie weet?, van de Vlaamsche letter-kunst. — Wat denkt ge d'er van?... Arrangeer dat nu maar met de "Qui de droit."[*] — Ware 't niet goed dat ík eens aan Streuvels een woordje schreef? — Maar ik durf het nauwelijks....
En nu schei ik uit, zulde. 'k Ben haast een uur aan 't pennen. Ik sla 'nen flikker om mijn beenen te verrekken,[*] en blijf uw beider, met hartelijken poot, uw verkleefden
Karel.
Mariette is voor de derde maal verdiept in "Wrakken". Ze roept me van beneden niet te vergeten hare beste groeten over te maken.[5]

Annotations

[1] Dit is blijkbaar een repliek op een brief die niet bewaard is.
[*] 'Borge': waarborg, garantie.
[2] Dominicus Guzman.
[3] 'Gulden Legende': Legenda Sanctorum, een dertiende-eeuws compendium van apocriefe verhalen over Christus, Maria en de heiligen. Het is van de hand van de dominicaan en aartsbisschop van Genua, Jacobus de Voragine (1228/30-1298), die in het westerse christendom grote invloed had. Het boek is vooral bekend onder de naam Legenda Aurea.
[4] Franciscus van Assisi.
[*] 'Miek': oude nevenvorm voor 'maakte' (hier: zorgde ervoor dat).
[*] 'Op avance': op voorhand, nu al.
[*] De 'qui de droit' is diegene bij wie men terecht moet om iets te regelen.
[*] 'Flikker': luchtsprong waarbij men de kuiten tegen elkaar slaat. Zie ook:'een (kuiten-)flikker slaan'. Van de Woestijne doet die beweging om zijn 'beenen te verrekken' of te strekken, om de spieren van zijn benen los te maken na het (zittend) schrijven van deze lange brief.

Register

Naam - persoon

Bom-Aulit, Eleonora (Nora) de (° 1879 - ✝ 1955)

Na een kortstondige relatie met Lode Ontrop huwde ze op 24 augustus 1901 met Emmanuel de Bom. Door haar permanent wankele gezondheid en de hoge mate waarin ze beïnvloed was door de (waan-)ideeën van 'waterdokter' Alwyn van Son, bleef het huwelijk echter 'in alle betekenissen van het woord onvruchtbaar'.

Franciscus van Assisi (° 1182 - ✝ 1226)

Oprichter van de Orde der Minderbroeders, die leefden in armoede en eenzaamheid, en later ook van de Clarissenorde, voor vrouwelijke volgelingen. Hij werd in 1228 heilig verklaard. Van hem is bekend dat hij een groot respect had voor de natuur en zelfs 'met dieren kon praten'.

Gezelle, Guido (° 1830 - ✝ 1899)

Priester-dichter, West-Vlaamse taalparticularist. De groep rond Van Nu en Straks bewonderde hem als dichter en heeft bijgedragen tot de grote interesse die er tot vandaag nog voor zijn werk bestaat.

Guzman, Dominicus (° 1170 - ✝ 1221)

Spaanse priester die in het begin van de dertiende eeuw een missiepost oprichtte in Toulouse, als katholiek verweer tegen de Albigenzen. Daaruit ontstond de Orde van Predikbroeders. Dominicus werd in 1234 heilig verklaard. Hij was de patroon van de dominicanen.

Langendonck, Prosper van (° 1862 - ✝ 1920)

Medestichter van Van Nu en Straks die jarenlang als ambtenaar in Brussel heeft gewerkt. In de redactie van dat tijdschrift was hij de enige katholieke redacteur. Hij was ook ouder dan de anderen. Daardoor fungeerde hij min of meer als hun mentor. Als overgangsfiguur stimuleerde hij hun literaire vernieuwingsdrang, maar vestigde hij ook hun aandacht op het grote talent van enkele voorgangers, zoals Guido Gezelle. Hij publiceerde slechts één bundel romantische gedichten, Verzen (1900). De Bom en vooral Van de Woestijne koesterden een grote bewondering voor hem. Die bewondering nam niet af, ook niet toen Van Langendonck steeds heviger verschijnselen van (erfelijke) schizofrenie begon te vertonen.

Meyere, Victor de (° 1873 - ✝ 1938)

Schrijver en volkskundige. Hij heeft Van de Woestijne geïntroduceerd in de groep rond Van Nu en Straks, het tijdschrift waaraan hijzelf tijdens de eerste reeks meewerkte. Van de Woestijne heeft hem eind april of begin mei 1895 voor het eerst ontmoet.

Praetere, Julius de (° 1879 - ✝ 1947)

Typograaf, schilder en sierkunstenaar. Hij behoorde tot de eerste groep kunstenaars die zich in Latem vestigden, waar hij op zijn handpers eerste drukken van Guido Gezelle, Karel van de Woestijne, Stijn Streuvels en Herman Teirlinck vervaardigde. Van 1905 tot 1912 was hij directeur van de kunstnijverheidsschool in Zürich, van 1915 tot 1917 vervulde hij die functie in de hogere kunstnijverheidsschool van Basel.

Streuvels, Stijn (° 1871 - ✝ 1969)

Pseudoniem van: Frank Lateur.

Bakker van opleiding, maar als prozaschrijver bekend geworden in tijdschriften als Van Nu en Straks, De Gids en De Nieuwe Gids. Hij was een vriend van Van de Woestijne en (vooral) van De Bom. Samen met hen stichtte hij het tijdschrift Vlaanderen (1903-1907). De vlaschaard (1907) en De teleurgang van den waterhoek (1927) zijn twee van zijn bekendste romans.

Vondel, Joost van den (° 1587 - ✝ 1679)

Nederlandse dichter en toneelschrijver.

Woestijne-Van Hende, Maria (Mariette) van de (° 1884 - ✝ 1968)

Echtgenote van Karel van de Woestijne. Ze trouwden op 13 februari 1904 en kregen samen een zoon (Paul) en een dochter (Lily). Dochter van een echtpaar dat in het centrum van Gent een zaak had waar spiegels werden gemaakt en verkocht.