<Resultaat 1400 van 1419

>

KAREL VAN DE WOESTYNE aan
Manuël de Bom, haai.
Beste Manuël en familie-lid (langs den kant der dwarsbekkige tweebenen!)
Ik heb met grooter vroude[*] ende jolijt gelezen het desperaat-domme artikel van onzen grooten Cornette, — van de familie der dwaasbekkige, hij![1] Ah, doelt de naam van dien heer op hoornen,[*] dan zal het toch niet met fijne voelhoorntjes zijn dat hij prijkt, want tusschen fijngevoeligheid en hem gaapt een zee: de zee waarin wij, haaien, tot grooten schrik der menschen die in troebel water béter thuis zijn, onzen sanitairen stiel uitoefenen.
Ware 't mij de moeite waard, dan zou ik dien neus-hoorn bewijzen dat er zoo'n groot verschil niet is tusschen zee- en letter-haaien, als hij zegt,[2] voor 'tgeen de voeding betreft, en dat we nog makkelijker krengen en lijken gelijk Gittens en Cornette­zelf verscheuren dan 't sappig jong vleesch (och arme!) van den genaamden Raf.[3]
— Daargelaten echter dat ik geen enkel blad van de familie: tooneelblaadjes met mijn proza wensch te vereeren, wil ik niet lutteeren dan met menschen die ik ken en die míj kennen.[4] En Cornette, wiens kennismaking mij onverschillig laat, kent míj zeker niet, vermits hij mij vóorstelt aan eene herberg-tafel zittend, hetgeen me geen tienmaal ten jare voorvalt (alleen te Brussel, in de redactie-zittingen).[5] Dus: níet lutteeren met Cornette, alleen, in 't voorbijgaan, eene afstraffing à la Barbey d’Aurevilly:[6] een karwats-slag in het aangezicht, belooning van zijn gemeen verdenken dat ik schrijf voor de centen die van Dishoeck vergeet mij uit te betalen. De man is overigens niet alleen een plat-broek, 't is ook een broek-kakker en een leugenaar:[*] want waarom noemt hij "Vlaanderen" een buitenlandsch tijdschrift, tenzij uit bangheid dat de oprechten en goed-jonstigen,[7] die hem nog de eer aandoen zijn gekwijl te verorberen, zouden gaan zoeken in de weinige "binnenlandsche" tijdschriften, en aldus te gemakkelijk zouden ontdekken dat die "Karel" nog iets ánders heeft gezegd, dat onzen Kornet weldra zou ontmaskeren en hem toonen als den gemeensten soldaat uit de laatste réforme-compagnie.[*]
Neen, niet lutteeren, niet afstraffen zelfs, ons zelfs niet kwaad maken, al zou het zoo gemakkelijk zijn "de n’en faire qu’une bouchée";[*] eene nochtans gewone haaien-practijk. Ze zelfs niet minachten, de dutsen die zoo fier zouden moeten zijn werden ze maar door éen van ons, haaien, voor "loodsmannetjes" gehouden .[*] Eén ding slechts: beletten dat men ze zou logies verleenen in een menschlievend gesticht voor grijzaards; want zij zijn vileinig en kijtief,[*] en zeer bekwaam de oude mannekens die dáar worden verpleegd, te verderven bij kwalijke practijken.
En nu: salut Cornette; ik laat u hoogst-verduldigd toe meê te helpen mijne schoenen aan te trekken. Daarna zult ge gevoelen of de hakken ervan hard zijn.
— Denk niet dat dit ernst is, o mijn Manuël der haaien. 't En is maar om te bewijzen dat we toch nog scherpere artikels zouden kunnen leggen dan de Kornetten van het tooneel-leger (helaas, geen Leger des Heils!) en andere letter­gitters (pardon!).[8] En daarmeê sluiten wij de haakjes: haakjes die we niet eens in 't vel van hunne schouders zullen drukken; en praten we over interessantere menschen: over ons-zelf; bijvoorbeeld.
Ge hebt gelijk, Manuël; er zal te Laethem geen redactie-zitting gehouden worden. Ziehier hoe dat gekomen is. Nauwelijks wisten zij dat ik naar Laethem terugkeerde of "ze zouden eens komen zien wat het daar was" (dixit Vermeylen-le-jovial), en Teirlinck, die er me kwam bezoeken toen hij nog niet beroemd was, wist er over te vertellen, vergelijkingen te maken met de streek die hij zoo proper gevernist heeft,[9] anecdoten uit onzen jongen tijd (Teirlinck was dan werkelijk beter dan nu en droeg nog geen zwaar-gouden brillen à la Ibsen)... Enfin, de geestdrift besloot dat ze er me van Mei af kwamen bezoeken, waartegen ik protesteerde in naam van Mariette en verzocht dat ze maar weg zouden zijn gebleven tot in Juni... — Nu zal ik wel een reden vinden om ze geheel verwijderd te houden. En vinden ze 't noodig in Gent een zitting te houden (ik vraag me af waaróm dit noodig is) dan zal ik ze wel beletten, zich "extra muros" te wagen, al zal ik er me voor derangeeren moeten:[*] de laatste maal dat ik het doen zal.
Jammer, inderdaad, dat ik, bij gebrek aan u, van Langendonck niet zien mocht. Ik wist dat hij ziek was. Ik wilde hem niet storen, hopende dat ik hem op de vergadering zien zou. Ik zou wel middel gevonden hebben, een tijdje met hem alleen te zijn. Ik wilde hem over een en ander spreken, overigens. Maar... ik geloof dat hij ook niet over-enthusiast is van die al(te)gemeene redactie-fuiven: hij liet zeggen dat hij druk werk voor de Kamer had, al was de echte reden, zei Vermeylen, zijn overspannen toestand.
Terwijl ik er aan denk, Manuël: Ge moet gijlie in uwe bibliotheek (ik spreek van die van Gittens, Rudelsheim en u) wel eene oude Nederlandsche "beschrijvinghe van Spangiën" hebben uit de zestiende eeuw, — of iets dat er aan lijkt. Denk niet dat ik een bepaald boek met een bepaalden titel bedoel: 't is maar iets in dieën genre, ziet-de. Ge zoudt me een enorm plezier doen dat eens na te zien, en me te zeggen óf en hóe ik dat voor een paar dagen in handen krijg. 't Is voor een verhaal, waarvoor ik me aan 't documenteeren ben. Weshalve gij de opdracht ervan zult genieten. 't Is den "don Juan sentimenteel" uit de "Dubbelzinnige Verhalen."[10] — Slechte titel, vindt ge. Ik ook. Maar van Dishoeck vond "Verhalen" tout court te weinig. De lezer moet aangetrokken worden, vond hij. Laat ons dus den lezer aantrekken; 't kan mij niet schelen. Ik vind misschien nog beters, overigens, en dan veranderen wij weêr. 't Komt op een veranderingetje niet aan....
Tot Zondag over acht dagen dus.[11] Zeg me dus wat er is met de kaarten. — Moet ik u zeggen hoe verheugd we zullen zijn u te zien? — Mariette zal waarschijnlijk niet meêgaan: 't zou wel wat lastig zijn. Nochtans is ze thans weêr reeds een heeleboel vooruit. Ze wandelt langzamerhand zonder hulp door de kamer; en 't overige is óok goed; en ten bewijze:!
Besten alle twee.
Ja, Mariette is zeer gelukkig, van u zondag t' ontvangen. ik hoop dat gij mij wel eens zult komen bewonderen, ik ben niet veel veranderd, een gansch nieuw vel, prachtig hé? mijn hand beeft nog een weinig; maar ik heb u toch ook eens willen schrijven; al te vriendelijk van u besten zoo veel belang in mij te stellen[.] ik ben nu heelemaal gezond, en begin zoo stilletjes te vergeten, dat ik kon sterven zonder u weder te zien, ja dat zou mij toch erg gespeten hebben, wij hebben nog zoo veel goede dagen, samen te beleven op Laethem, niet waar, Wat een vreeselijke grap, die meid u gespeeld heeft,...[12] het beste, het briefje terug gevonden, ('c'est l' essentiel'), en de meid aan de deur gestoken.
Nu mijne rug graat vermoeit zich, ik ben verplicht u te verlaten.
Beste handdrukken van de haai, en de haaiin
K[arel] M[ariette]
hij is dik zij is mager
[afbeelding] [afbeelding]
hij heeft veel loodsmannetjes binnen gespeeld Zij heeft ziek geweest
Ik vergeet u te zeggen dat mijn neus loopt, als, "de Seine à Paris" k' heb ne corryza![*]

Annotations

[*] 'Vroude': middelnederlands woord voor 'vreugde'.
[1] In Het Tooneelblad van 11 maart 1905 stond een artikel met de titel 'Van den haai en het loodsmannetje'. De tekst vermeldde geen auteur, maar droeg als ondertitel: 'Een Zinnebeeld door Aristarchus'. Van de Woestijne identificeert deze anonieme auteur als Arthur Cornette, maar het is niet zeker of hij daarmee de zoon of de vader (met dezelfde naam) bedoelt. Wellicht is het evenwel de eerste van de twee, die omstreeks deze periode zijn eerste stappen in de (culturele) journalistiek waagde. In het artikel in Het Tooneelblad werd op pseudo-wetenschappelijke toon een beeld geschetst van 'de merkwaardigste soort' der haaien, met name 'de menschenhaai (Squalus Carcharias L)', die 'in de wereld' de naam 'criticus' draagt. De auteur schetst een misprijzend beeld van Vlaamse literatuur- en theatercritici die al te kritisch over het werk van Vlaamse kunstenaars berichten. Het artikel viseert ook specifiek Karel van de Woestijne, die in de tekst enkel bij zijn voornaam wordt genoemd, omdat hij zich in Vlaanderen negatief over het toneelstuk Jezus de Nazarener van Rafaël Verhulst had uitgelaten (zie brief 89, noot 3). De auteur beschuldigt Van de Woestijne van 'haaien-practijken' en plaatst hem bij de ergste soort van nestbevuilers, omdat hij zich als Vlaming ook vaak in een Nederlandse krant (de NRC) laatdunkend over Vlaamse kunst uitlaat. De auteur vermeldt nog dat er bij het lemma 'haai' in zijn encyclopedie sprake is van 'Dwarsbekkige Kraakbeenigen', en voegt daaraan toe dat het soort haaien waarover hij in deze tekst zelf schrijft, eerder 'Dwarsbekkige Tweebeenigen' moeten worden genoemd.
[*] 'Un cornet': een hoorn.
[2] Het artikel in Het Tooneelblad spreekt over 'de letter-haai of pen-haai', die uiterlijk niet valt te onderscheiden 'van een eenzamen ambtenaar of een vlijtigen handelsman', ware het niet dat hij zichzelf 'een weinigje het air van een artist wil geven'.
[3] 'Den genaamden Raf': Rafaël Verhulst.
[4] Van de Woestijne heeft onmiskenbaar een dubbele punt geplaatst tussen 'familie' en 'blaadjes'. Waarom dat zo is, is niet helemaal duidelijk. Omdat er geen evident correcter alternatief voorhanden is, wordt het hier gewoon overgenomen. 'Lutteeren' (cf. Fr. 'lutter'): kampen, worstelen.
[5] In de laatste zin van het artikel uit Het Tooneelblad ergert de auteur zich aan 'die haaien, die beulen, die krantenmannen' die 'zich aanstellen alsof zij zielenlast hadden te dragen, alsof zij waren de priesters der kunst, de wachters van den tempel, waar zij niemand binnenlaten dan die er een is van hun eigen bent, een die mede aanzit aan dezelfde herbergtafel!'
[6] Van de Woestijne bedoelt Jules Barbey d’Aurévilly.
[*] 'Platbroek' en 'broekkakker' betekenen ongeveer hetzelfde, nl. 'lafaard'.
[7] De auteur van het artikel in Het Tooneelblad beweert inderdaad dat Van de Woestijne over Jezus de Nazarener had geschreven 'in een buitenlandsch tijdschrift'. 'Goedjonstig': welgezind.
[*] 'Réforme-compagnie': legercompagnie met soldaten op rust.
[*] 'Ne faire qu’une bouchée de quelque chose': zich er makkelijk vanaf maken, oppeuzelen.
[*] 'Loodsmannetjes' zijn visjes die in grote scholen rond en in het kielzog van een haai zwemmen. In het beeld dat Van de Woestijne (net als de auteur van het artikel in Het Tooneelblad) gebruikt, slaat het op dilettanten en epigonen.
[*] 'Kijtief' (ook: 'katijf', van het Middelnederlandse 'keitijf') betekent eigenlijk 'krijgsgevangen'. Vandaar ook: ellendig, beklagenswaardig.
[8] 'Tooneel-leger': Het Tooneelblad. Met het woord 'letter-gitters' alludeert Van de Woestijne mogelijk op Frans Gitttens.
[9] Isidoor, de vader van Herman Teirlinck, was geboren in Zegelsem (in de Vlaamse Ardennen). Herman Teirlinck bracht er een deel van zijn jeugd door en is net als zijn vader heel zijn leven verknocht gebleven aan de streek in het zuiden van Oost-Vlaanderen. Sporen daarvan in zijn romans zijn legio.
[*] 'Derangeeren moeten': zie brief 116, noot 3.
[11] Aangezien deze brief niet exact te dateren is, valt ook niet te achterhalen over welke zondag het gaat en voor welke voorstelling ze 'kaarten' hadden.
[12] Mariette alludeert hier blijkbaar op een brief van de De Boms die niet is bewaard.
[*] 'Corryza': verkoudheid.

Register

Naam - persoon

Barbey d' Aurevilly, Jules (° 1808 - ✝ 1889)

Franse dandyeske schrijver.

Cornette, Arthur Henry (° 1880 - ✝ 1945)

Letterkundige en kunsthistoricus, die echter aanvankelijk als advocaat werkzaam was. Hij was de zoon van Arthur Cornette sr. (1852-1907), liberale progressist en journalist.

Dishoeck, Cornelis Anthony Jacobus van (° 1863 - ✝ 1931)

Nederlandse uitgever die niet alleen het tijdschrift Vlaanderen, maar ook tien boeken van Van de Woestijne heeft uitgegeven. Ze maakten in augustus 1899 kennis met elkaar tijdens het 25ste Taal- en Letterkundig Congres. Hun correspondentie werd in 1997 door Leo Jansen en Jan Robert uitgegeven onder de titel 'Altijd maar bijeenblijven'. Brieven aan C.A.J. van Dishoeck, 1903-1929.

Gittens, Frans (° 1842 - ✝ 1911)

Toneelschrijver, journalist en liberaal gemeenteraadslid in Antwerpen. Hij was bibliothecaris van de Antwerpse stadsbibliotheek tussen 1903 en 1911, en was in die hoedanigheid de onmiddellijke voorganger van De Bom.

Ibsen, Hendrik (° 1828 - ✝ 1906)

Bekende Noorse toneelschrijver van wie de literaire invloed vrijwel de hele twintigste eeuw heeft doorgewerkt. Emmanuel de Bom publiceerde in 1893 een studie over hem.

Langendonck, Prosper van (° 1862 - ✝ 1920)

Medestichter van Van Nu en Straks die jarenlang als ambtenaar in Brussel heeft gewerkt. In de redactie van dat tijdschrift was hij de enige katholieke redacteur. Hij was ook ouder dan de anderen. Daardoor fungeerde hij min of meer als hun mentor. Als overgangsfiguur stimuleerde hij hun literaire vernieuwingsdrang, maar vestigde hij ook hun aandacht op het grote talent van enkele voorgangers, zoals Guido Gezelle. Hij publiceerde slechts één bundel romantische gedichten, Verzen (1900). De Bom en vooral Van de Woestijne koesterden een grote bewondering voor hem. Die bewondering nam niet af, ook niet toen Van Langendonck steeds heviger verschijnselen van (erfelijke) schizofrenie begon te vertonen.

Rudelsheim, Marten (° 1873 - ✝ 1920)

Correspondent van De Nieuwe Courant uit Den Haag, medewerker van Den Gulden Winckel en werkzaam in de Antwerpse Stadsbibliotheek, waardoor hij dus een collega was van De Bom.

Teirlinck, Herman (° 1879 - ✝ 1967)

Auteur van romans, poëzie en theater. Heeft zowel aan Van Nu en Straks, Vlaanderen als aan het Nieuw Vlaams Tijdschrift meegewerkt, waardoor hij als het ware een halve eeuw de literatuur en de geest van de Van Nu en Straks'ers heeft voortgezet. Samen met Van de Woestijne publiceerde hij in 1928 de brievenroman De leemen torens.

Verhulst, Rafaël (° 1866 - ✝ 1941)

Schrijver, lector en publicist, die ook wel onder het pseudoniem Koen Ravestein schreef. In 1905 werd hij hulpbibliothecaris van de Antwerpse stadsbibliotheek. Voordien was hij hulparchivaris in het Antwerpse stadsarchief. Hij genoot bekendheid als journalist bij Het laatste nieuws en door de uitgave van het weekblad Uilenspiegel (1901-1902). Voor Jezus de Nazarener kreeg hij de driejaarlijkse staatsprijs voor toneelletterkunde.

Vermeylen, August (° 1872 - ✝ 1945)

Aanvankelijk sterk anarchistisch geïnspireerde en non-conformistische schrijver die het vooral moest hebben van zijn essays. Tot zijn voornaamste bijdragen aan Van Nu en Straks (waarvan hij in een aantal opzichten de geestelijke leider was) behoren behalve zijn literaire kronieken ook zijn opstellen Kritiek der Vlaamsche Beweging en Kunst in de vrije gemeenschap. Van de Woestijne had een ambigue relatie met hem. Hij noemde Vermeylen in een brief aan Lode Ontrop een 'groot dilettant, die zich veel vergist maar toch steeds verstandelijk-interessant blijft'. Vermeylen wordt vaak verweten dat hij zich na de eeuwwisseling steeds meer conformeerde. Na de Eerste Wereldoorlog koos hij voor een carrière in de politiek en werd hij een boegbeeld van de socialisten.

Woestijne-Van Hende, Maria (Mariette) van de (° 1884 - ✝ 1968)

Echtgenote van Karel van de Woestijne. Ze trouwden op 13 februari 1904 en kregen samen een zoon (Paul) en een dochter (Lily). Dochter van een echtpaar dat in het centrum van Gent een zaak had waar spiegels werden gemaakt en verkocht.

Titel - krant/tijdschrift