<Resultaat 1177 van 1419

>

Brave Manuël, ik klaag u ontvangst aan (gelijk mijn "professeur de commerce" indertijd "Je vous accuse réception" vertaalde) van de overgroote somma die het u belieft mij onder postmandaatvorm toe te sturen, en kan u niet zeggen hoe ik u bedank.[1] Al dat geréken dat er bij is heb ik niet gelezen, natuurlijk: gij hebt u daar een moeite gegeven die me confuis maakt. Enfin, merci, zulde! — Er is maar een dingen: gij hebt vergeten af te trekken wat ik u nog schuldig ben voor dat batik-zakje, uit Holland meêgebracht.[2] Laat me astemblief weten hoeveel dat juist heeft gekost: ik stuur u cito de contanten.
Van Teirlinck, geen nieuws. Ik heb hem, met uw brief erbij — hartelijk dank voor de tusschenkomst — in 't lang en in 't breed, om alle achterdocht te breken, maar ook met de noodige vastberadenheid om hem te toonen dat hij mij niet intimideert, geschreven hoe ik correspondent geworden was.[3] Tot op heden: geen antwoord. Wat zou hij antwoorden, overigens? 't Eenige wat ik vrees, is dat zijn woede keere tegen De Meester, en dat zou me zeer spijten... Hoe zit volgens u die zaak in den haak? Gelooft ge dat de Meester werkelijk Teirlinck zou hebben voorgesteld, en dat deze door de redactie zou zijn afgeslagen? Zonderling vind ik dat de M[eester] wel van Vermeylen heeft gesproken (die mijne benoeming "goed nieuws" noemt) maar nooit van Teirlinck! — Nu weet ik tevens dat Teirlinck liegen kan: hij schrijft immers dat hij slechts na het Congres gehoord heeft dat ik correspondent was, terwijl hij mij op 't Congres-zelf en te Louise-Marie[4] aan 't werk gezien heeft, en de Courant gedurende het Congres — gij weet het — heeft gelezen.
Jammer voor de Meester; jammer ook voor u, Manuël, dat ge om mijnentwille in de zaak zijt gemengd. Geloof dat het me zeer spijt...
Ik hoop echter dat de zaak voor mij geen kwaad gevolgen hebben zal. De Meester schreef onlangs nog dat zelfs Zaayer "de groote verdiensten" van onze Congresverslagen erkend had, en "niets dan lof" over mijn werk had.[5] Dus... — Wat nu dat antwoord van 't "Handelsblad" op mijn Anti-pangermanistische ontboezemingen aangaat:[6] ik antwoord daar natuurlijk niet op. Elk zijn gedacht; en 't objectieve van mijn bewijzen is er, om te toonen wie gelijk heeft of niet... wat me in den grond onverschillig laat. En waren ze in de redactie misnoegd, 'k zou al op mijn donder gehad hebben van den opperbaas, vermoed ik...
Naar Brussel! Jongen, zoo'n verhuis is geen karreweitje! Vooreerst: we zitten zonder meid; tweedens: na herhaald schrijven aan onzen proprio krijgen we geen antwoord over huurvoorwaarden.[*] Nu gaat Mariette morgen naar Brussel om alles definitief te sluiten, en, denk ik, zullen we einde der week (± 20 October) in Ukkel, Emm[anuel] Van Driesschestraat, wonen. 't Is er frisch en openluchtig, een minuut van den tram der Avenue Brugman, en tien minuten rijdens van het centrum der stad. Lang niet zoo ver als Vermeylen!...
A propos, met 20 dezer is het drie maand dat ik aan de Courant meêwerk. Zou ik vereffening durven vragen? En aan wien?
Ik heb ook nog mijn persdiploma niet. Moet ik dat aanvragen? 't Is maar dat me zoo iets veel geld inspaart, van tram, o.a. Wat is zoo'n persdiploma? Moet dat erkend worden door Burgemeester en Schepenen? Tot wat dient het, en tot wat dient het niet? Een woordeken, a.u.b.
Zorg zoo spoedig mogelijk voor 't stukje over Jan van Rijswijck, a.u.b.: ik wacht er op voor de samenstelling van het November-nummer, dat vóor mijn vertrek geheel klaar moet zijn.[7] Mag ik op u rekenen?
Ik werk als een bezetenen. Mijn "Don Juan" is bepaald 't beste wat ik ooit heb gemaakt.[8]
Waarmede ik, o Nora, en niet zonder de minnelijkste van Mariette's glimlachen, den verkleefdsten onder uwe dienaren verblijf, en van U, o Manuël-die­nogmaals-bedankt-zijt, den verkleefdsten der vrienden.
Karel.

Annotations

[9] In de marge maakte De Bom enkele aantekeningen met een blauw potlood, voornamelijk om de brief te structureren en zo ook zijn eigen antwoordbrief beter te kunnen ordenen. Naast de mededeling dat hij vergeten was om het geld af te trekken voor het 'batik-zakje' zette hij een vraagteken. Dat deed hij ook bij de vermelding van het 'persdiploma', dat Van de Woestijne naar eigen zeggen onder meer het geld voor de tram zou uitsparen. 'Van tram' is in die zin door De Bom onderstreept. Dat geldt ook voor de woorden 'voor mij', in eerste zin van de vierde alinea.
[2] Over die aankoop, blijkbaar een souvenir uit Amsterdam, zijn verder geen details bekend, tenzij deze passage verband houdt met een gelijkaardige verwijzing in brief 192 (zie daar noot 10).
[3] Deze brief is niet bewaard.
[4] Louise-Marie is een dorp nabij Ronse. Een honderdtal congresgangers werden er ter afsluiting van het 29ste Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres door het echtpaar Ameye uitgenodigd voor een (fragmentarische) openluchtvoorstelling van Sacchini's Oedipe à Colone (1786), tegen de berg waarop hun landgoed was gebouwd. Nadien genoot een deel van hen — waaronder naast Teirlinck en Van de Woestijne ook Top Naeff en Gerard van Hulzen — ginds nog een feestmaal. Van de Woestijne schreef er op 1 september een artikel over. Het verscheen op 5 september 1906 in de NRC.
[5] Deze brief is niet bewaard.
[*] 'Proprio': de eigenaar van het huis dat de Van de Woestijnes zouden betrekken.
[8] Het is markant dat Van de Woestijne dat vond, aangezien 'Don Juan sentimenteel' uiteindelijk niet eens is verschenen. Het was bedoeld om te verschijnen in Janus met het dubbele voor-hoofd (1908), maar dat is dus niet gebeurd.

Register

Naam - persoon

Bom-Aulit, Eleonora (Nora) de (° 1879 - ✝ 1955)

Na een kortstondige relatie met Lode Ontrop huwde ze op 24 augustus 1901 met Emmanuel de Bom. Door haar permanent wankele gezondheid en de hoge mate waarin ze beïnvloed was door de (waan-)ideeën van 'waterdokter' Alwyn van Son, bleef het huwelijk echter 'in alle betekenissen van het woord onvruchtbaar'.

Hulzen, Gerard van (° 1860 - ✝ 1940)

Nederlandse prozaschrijver die ook kritisch werk publiceerde.

Meester, Johan de (° 1860 - ✝ 1931)

Prozaschrijver en journalist. Tussen 1886 en 1891 was hij vanuit Parijs correspondent voor het Handelsblad, om vervolgens tot 1927 als criticus te werken voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Het proza van De Meester (o.m. Een huwelijk, 1890 – Zeven vertellingen, 1899 – Louise van Breedevoort, 1903 en Geertje, 1905) is vaak neerslachtig van toon.

Naeff, Top (eig. Anthonetta) (° 1878 - ✝ 1953)

Nederlandse schrijfster van romans, novellen, theater, essays en kritieken.

Rijswijck, Jan van (° 1853 - ✝ 1906)

Burgemeester van Antwerpen tussen november 1892 en februari 1906.

Teirlinck, Herman (° 1879 - ✝ 1967)

Auteur van romans, poëzie en theater. Heeft zowel aan Van Nu en Straks, Vlaanderen als aan het Nieuw Vlaams Tijdschrift meegewerkt, waardoor hij als het ware een halve eeuw de literatuur en de geest van de Van Nu en Straks'ers heeft voortgezet. Samen met Van de Woestijne publiceerde hij in 1928 de brievenroman De leemen torens.

Vermeylen, August (° 1872 - ✝ 1945)

Aanvankelijk sterk anarchistisch geïnspireerde en non-conformistische schrijver die het vooral moest hebben van zijn essays. Tot zijn voornaamste bijdragen aan Van Nu en Straks (waarvan hij in een aantal opzichten de geestelijke leider was) behoren behalve zijn literaire kronieken ook zijn opstellen Kritiek der Vlaamsche Beweging en Kunst in de vrije gemeenschap. Van de Woestijne had een ambigue relatie met hem. Hij noemde Vermeylen in een brief aan Lode Ontrop een 'groot dilettant, die zich veel vergist maar toch steeds verstandelijk-interessant blijft'. Vermeylen wordt vaak verweten dat hij zich na de eeuwwisseling steeds meer conformeerde. Na de Eerste Wereldoorlog koos hij voor een carrière in de politiek en werd hij een boegbeeld van de socialisten.

Woestijne-Van Hende, Maria (Mariette) van de (° 1884 - ✝ 1968)

Echtgenote van Karel van de Woestijne. Ze trouwden op 13 februari 1904 en kregen samen een zoon (Paul) en een dochter (Lily). Dochter van een echtpaar dat in het centrum van Gent een zaak had waar spiegels werden gemaakt en verkocht.

Zaaijer, Johannes Azn (° 1844 - ✝ 1925)

Hoofdredacteur van de NRC vanaf november 1892. Van 1886 tot en met 1892 was hij als liberale politicus lid geweest van de Tweede Kamer.

Titel - krant/tijdschrift