<Resultaat 1186 van 1419

>

Het komt er dan toch eens eindelijk van, o Manuel![1] Ik maak gebruik van den dag vrijaf, die me door de heeren Lustige Vagebonden onzer Tweede Kamer[2] — het echte land der zeven hoofdzonden — wordt toegestaan, om eens even niet aan Kongoland maar aan u te denken,[3] en, in plaats het uiterlijke van minister van den Heuvel te conterfeiten, mijnszelfs innerlijke ten toon te stellen.
Ik ben, zooniet frisch, dan toch gezond, en verhoop van u hetzelfde. Het leven is hier niet een geleidelijk-kabbelend beekje; maar, na zeven jaar celleven te Laethem is de grootestads-dwangarbeid niet onwelkom en zelfs zeer gewenscht. Het geeft nieuwe zenuwen en warm bloed. Ik gevoel me dan ook meer dan ooit een stadsmensch, met genoeg scepticisme en weerbaarheid om het groote leven te genieten naar de juiste maat, en, waar het hoort, op afstand te houden... Mariette is hier nog niet geheel ingeburgerd. Ze sehnt naar Laethem, met al zijn klein­zielsch gebabbel en gekwezel, maar met de heerlijke bosschen en de heerlijke Leie. Ze went hier moeilijk, — maar dat komt wel, want ook zij appreciëert de groote vrijheid, de volle onafhankelijkheid die men hier geniet. Iets echter brengt haar in opstand: dat zijn de vuile manieren der oude heeren jegens de jonge vrouwen die ze op straat ontmoeten. Zij heeft hieromtrent reeds eigen ondervinding opgedaan; hetgeen haar niet belet volop van die eénige straat, de Montagne de la Cour ofte Bergvanthofstraat, in den valavond als van iets heerlijks te genieten; wat bewijst dat ze goed op weg is, om eene echte Brusselaarster te worden...
Maar ik klets, gelijk onze bevallige Noorderbroeders zouden opperen.
En apropos van Noorderbroeders: tot mijn spijt is er noch in Brussel noch in Gent iets te doen voor Boeken.[4] In beide steden was er, alle kansen bekeken en overwogen met de vrienden, slechts éen uitweg: het Algemeen Nederlandsch Verbond.[5] Nu is in Brussel dat Verbond... ál te gemeen. Gij kent de groote hansen van dien Kroonluchter:[6] zij kennen niet eens Boeken van naam. Vermeylen vertelde mij dat hij verleden jaar nog hun eene Hollandsche "recitante" had willen opsolferen, zonder dat het gepakt had... A fortiori Boeken, die helaas geen vrouw is, en dus minder kans heeft, temeer, gelijk van Langendonck opmerkte, zijn naam hier niet den minsten klank heeft. Was het nog Kloos! Die staat, schijnt het, bij al die Tsjoenen in eenig aanzien.[7] Maar zelfs met van Deyssel zou het hier niet pakken.
— Wat Gent betreft: ik heb me ook tot 't A[lgemeen Nederlandsch Verbond] gewend,... met zelfden uitslag. Dáar is het de honorarium-kwestie waar de schoen wringt (Pardon voor de beeldspraak: zij is van mij niet!) Die menschen hadden zestig frank in kas, en daar krijgt nu binnen een week of zoo Pol de Mont 50 frank van, om verstandige dingen te zeggen. Of hij er in slagen zal weet ik niet, maar wél weet ik dat 60-50 = 10 is, en dat 10 frank honorarium voor Boeken wat weinig kon zijn... Zoodat ook dáar mijn aandringen vruchteloos is geweest...
Het ding zou overigens voor Boeken geen succes zijn, hier. De Brusseleers houden van zijn werk niet (ik wel); zijn sonnet in "Vlaanderen" heeft geen succes gehad;[8] hij-zelf zou niet veel plezier aan zoo'n voordracht beleven... Was ik rijk, of waren wij rijk, dan zou ik aan de vrienden voorstellen onzen spaarpot t'hoope te leggen, en Boeken uitnoodigen, voor ons en eenige genoodigden op te treden. Maar... commentaren zijn overbodig, niewaar? Intusschen spijt het me zeer, geloof me. Ik hou veel van Boeken, en niet alleen als dichter. Zou een voorlezing in Antwerpen en in Kortrijk niet voldoende zijn om hem dat reisje door "Vlaanderen" toe te laten? We zouden hem het leven zoo goedkoop mogelijk maken. Kan hij bij mij niet slapen, hij kan er in allen gevalle eten, en dat is al veel. Vermeylen zou hem overigens wel logeeren, denk ik...
àpropos van Vermeylen: wat ge me schrijft over hem verbluft me, al ben ik zeker dat er iets hapert bij hem. Ziehier waarom. Toen ik hem ging bezoeken, een week of zoo na onze aankomst, was ik verwonderd dat zijn huis te koop stond. Ik vroeg hem of hij dan ging verhuizen; hij antwoordde mij: "ja, als ik het huis verkoopen kan; hebt ge geen lust? voor iedereen is het 3800 fr., maar voor u 3700 fr." — En toen we er de week nadien soupeerden, vroeg Mariette hem of hij misschien uit Brussel weg ging (we hadden toen reeds uw brief ontvangen), waarop hij antwoordde dat hij het niet wist, dat het wel kon gebeuren, en dat hij misschien ook wel blijven zou; dat het huis overigens nog niet verkocht was...
— En ziedaar al wat ik weet. Dat hij in Antwerpen politiek zou komen doen, dat wil er bij mij niet goed in. Waarom dan niet in Brussel, waar hij in aanzien is? (dat weet ik: hij heeft veel relaties, ook in den politieken wereld)[9] Ik denk wel dat, als hij naar Antwerpen ging, het met een andere bedoeling zijn zou: eene groote plaats of zoo. Want Vermeylen jaagt dit vooral na: veel geld verdienen. Ik vermoed overigens dat hij het noodig heeft... Maar politiek? Het schijnt wel le moindre de ses soucis te zijn...[*] Maar enfin, men kan nooit weten.
Ik voor mij ga weinig met hem om, al zijn hij en zijn vrouw uiterst vriendelijk voor ons. Hij heeft ons uitgenoodigd, kaarten gestuurd voor een studentenkoncert, dien prijs van 500 frank doen hebben (al heb ik het geld nog niet beet.).[10] Maar ik heb me voorgenomen, mij op afstand te houden met iedereen. Reeds heb ik ondervonden dat Vermeylen niet zeer oprecht was.
Ziehier in welke omstandigheid. Zekeren dag — een paar dagen vóor de laatste redactiezitting — vraagt hij mij of ik er iets tegen zou hebben, dat de Raet in de redactie zou treden.[11] Ik zeg dat ik er natuurlijk niets tegen heb, vermits de Raet een ernstig meêwerker is, die het goed zou zijn vast te houden. Dan zegt Vermeylen: noodig hem dan uit op de zitting, ik moet hem spreken over de zaak van de bisschoppen.
Dit wordt gedaan. Ter zitting schrijf ik nu een briefje aan V[ermeylen], waarop ik stel: "Wat wordt er nu gedaan met de Raet?" En tot mijn verbazing word ik gewaar dat mijn voorzorg van dat briefje heelemaal onnoodig is, want dat de Raet op de hoogte van alles was. Ik besluit er uit, dat de andere redactieleden vóor mij reeds hadden "ja" gezeid, en dat de Raet ervan was verwittigd. Maar dat bleek nu onjuist te zijn, want Van Langendonck zei me dat hij wel iets gehoord had, maar niet uitdrukkelijk ja had gezeid, — waarop hij een reeks scheldwoorden aan 't adres van Vermeylen en van de Raet ten beste gaf.
Arme van Langendonck! Hij is niet alleen een wrak: hij is volslagen gek. Ik heb zijn geval kunnen bestudeeren bij een vriend, een schilder uit Gent, en — tot mijn gruwel en tot mijn diep medelijden: van Langendonck vertoont dezelfde kenteekens. Ik heb hem uitgenoodigd iederen maandag namiddag bij ons te komen en te blijven soupeeren. Nu is hij hier driemaal geweest en... het is verschrikkelijk. Ik zou u van hem dingen kunnen vertellen, die van een echten krankzinnigen zijn, o.a. de reden waarom hij zijn baard af heeft laten scheren... 't Is toch diep spijtig. Zijn aanwezigheid maakt u werkelijk ziek. Vandaag verwacht ik hem weêr,... maar bijna met schrik. Ik doe mijn best zijn gedachten af te leiden, hem op een literair terrein te houden (hier is hij nog volkomen gezond), hem te spreken over de vrienden (hier is hij vreeselijk achterdochtig, en overdrijft alles wat hem wordt gezeid; aldus zou Ontrop mij bij Prosper's vrouw moeten afgeschilderd hebben als een "ivrogne"!).[*] Maar 't helpt allemaal niet. Steeds keert hij terug op 'tzelfde punt: de vervolging en de wraak. Ik vrees dat hij een ongeluk doet, een dezer dagen. Als hij dáarvan begint gaat hij aan 't over­en-weêr loopen, eet gulzig, drinkt, drinkt (in een paar uren tijds dronk hij acht groote glazen Scotch Ale); zijn aangezicht gloeit; hij is waarlijk als een bezetene, waar men bang voor wordt... Ik doe mijn best, — maar ik vrees wel dat er maar éen middel is: hem afzonderen in een plaats waar hij zich veilig zou gevoelen. Gustaaf, die hier was, ried hem aan, eene retraite te doen bij de Benedictijnen. Voor een katholiek als v[an Langendonck] was dit zeker een heilzame raadgeving. Voor iedereen is overigens zoo'n retraite bevredigend, calmeerend, en v[an Langendonck] zou uit zijn omgeving voor een tijdje verwijderd zijn. Maar ge zijt er wel meê: hij begon tegen den godsdienst uit te varen dat het een aard was!, en uit te roepen dat hij volop het leven wilde genieten, al de genoegens van het vleesch wilde smaken, etc.: iets dat bij den nobelen, ascetisch-hoogen v[an Langendonck] minstens zonderling was...
— Maar ik zwijg over hem: het geval is te treurig, en, vrees ik wel, ongeneesbaar. Van de vrienden is er voor hem weinig te verwachten. De cynieke Teirlinck lacht; Vermeylen wordt ziek als hij er aan denkt, zegt hij. Wij, natuurlijk, trachten hem te calmeeren; maar, is hij een uur goed, dan is hij later des te erger...
— En hoe gaat het nu met u beiden. Nora? En gij-zelf? — Krijg ik iets voor "Vlaanderen" van u? Een novelle om 't Januari-nummer meê te openen? Uw stuk over "Geertje"?[12] (zeér gewenscht) Hierbij nog een novelle van Verschoren.[13] Hebt ge de twee vorige aan Teirlinck gestuurd? Er is slabbak, in de redactie. We moeten eens flink vergaderen, of anders gaan we den dieperik in. Ik doe tegenwoordig bijna alles zelf en alleen, en... dat is geen bemoediging tot verder-gaan. Wanneer komt ge eens?
— En nu zult ge niet zeggen dat ik u niet schrijf...
Waarmeê we, hartelijk en zielig groetend, verblijvend zijn
Uw verkleefde
Mariette & Karel.

Annotations

[1] Voor een globale uitleg over deze brief, die eigenaardig genoeg niet ingaat op de furieuze 'afscheidsbrief' van De Bom, zie brief 213, noot 1.
[2] Dit is een verwijzing naar Robert en Bertrand, of: De lustige vagebonden, de roman van Koen Ravestein (pseudoniem van Raf Verhulst), waarop later de stripreeks van Willy Vandersteen is geïnspireerd. Het boek is ongedateerd, maar was zeker al verschenen voor 1906.
[5] In verband met het Algemeen Nederlandsch Verbond: zie brief 21, noot 1.
[6] 'Grote hansen': hoge pieten. Van de Woestijne noemt het A.N.V. waarschijnlijk een 'kroonluchter' vanwege zijn voorname, plechtstatige karakter. De kroonluchter is ook de titel van een sleutelroman van Herman Teirlinck (1907), waarin hij een parodiërend beeld schetst van het literaire genootschap De Distel in Brussel. De tekst was in de eerste vier afleveringen van de tweede jaargang (1904) van Vlaanderen verschenen.
[7] 'Tsjoenen': Van de Woestijne doelt op Emiel Hendrik T'Sjoen en diens broer Floris Edward T'Sjoen.
[9] Later zou Vermeylen ook resoluut voor een politieke carrière kiezen. In 1921 werd hij door de socialisten gecoöpteerd voor de senaat, waarvan hij in 1938 vice-voorzitter werd.
[*] 'Le moindre de ses soucis': de minste van zijn zorgen.
[10] In november 1906 werd de literatuurprijs van de provinciale raad van Brabant toegekend. Drie Walen en drie Vlamingen, waaronder ook Van de Woestijne (met zijn Verzen), werden bekroond. Ze ontvingen elk 500 frank. Zie P. Minderaa, Karel van de Woestijne. Zijn leven en werken, (Arnhem, Van Loghum Slaterus' Uitgeversmaatschappij, 1942), p. 334. Zie ook brief 217.
[11] Lodewijk de Raet werd in de Vlaanderen-redactie opgenomen vanaf het eerste nummer van de vijfde (en laatste) jaargang (1907).
[*] 'Ivrogne': dronkaard.
[12] Pas in mei 1907 verscheen er in Vlaanderen een bespreking van De Bom over Johan de Meesters roman Geertje (jrg. 5, nr. 5, p. 198-203).
[13] Wellicht gaat het om het verhaal 'Maandag vieren' van Frans Verschoren. Het verscheen in 1907 in het februari-nummer van Vlaanderen, jrg. 5, nr. 2, p. 65-88.

Register

Naam - persoon

Boeken, Hein Jan (° 1861 - ✝ 1933)

Nederlandse dichter. Trouwe vriend van Willem Kloos en redacteur van De Nieuwe Gids.

Bom-Aulit, Eleonora (Nora) de (° 1879 - ✝ 1955)

Na een kortstondige relatie met Lode Ontrop huwde ze op 24 augustus 1901 met Emmanuel de Bom. Door haar permanent wankele gezondheid en de hoge mate waarin ze beïnvloed was door de (waan-)ideeën van 'waterdokter' Alwyn van Son, bleef het huwelijk echter 'in alle betekenissen van het woord onvruchtbaar'.

Deyssel, Lodewijk van (Ps. van Karel Lodewijk Alberdingk Thijm) (° 1864 - ✝ 1952)

Psudoniem van: Karel Lodewijk Alberdingk Thijm

Nederlands criticus en prozaschrijver die een cruciale rol speelde in De Nieuwe Gids en icoon werd van het artistieke individualisme van de Tachtigers. Na een crisis in De Nieuwe Gids richtte hij samen met Albert Verwey het Tweemaandelijksch Tijdschrift op, dat later als De XXe Eeuw werd voortgezet. In 1905 brak hij met Verwey en was hij medeoprichter en eerste voorzitter van de Vereniging van Letterkundigen.

Heuvel, Jules van den (° 1854 - ✝ 1926)

Vlaamse jurist en politicus die aan de universiteit van Leuven de School voor Politieke en Sociale Wetenschappen stichtte (1892). Nadien kwam hij als extra-parlementair in het kabinet De Smet de Naeyer terecht (1899-1907). Tijdens die periode was hij Minister van Justitie.

Kloos, Willem (° 1859 - ✝ 1938)

Invloedrijke Nederlandse dichter en criticus. Medeoprichter van de literaire vereniging Flanor (1881). Medestichter en redactiesecretaris van De Nieuwe Gids (1885), waarin hij enkele klassiek geworden sonnetten publiceerde.

Langendonck, Prosper van (° 1862 - ✝ 1920)

Medestichter van Van Nu en Straks die jarenlang als ambtenaar in Brussel heeft gewerkt. In de redactie van dat tijdschrift was hij de enige katholieke redacteur. Hij was ook ouder dan de anderen. Daardoor fungeerde hij min of meer als hun mentor. Als overgangsfiguur stimuleerde hij hun literaire vernieuwingsdrang, maar vestigde hij ook hun aandacht op het grote talent van enkele voorgangers, zoals Guido Gezelle. Hij publiceerde slechts één bundel romantische gedichten, Verzen (1900). De Bom en vooral Van de Woestijne koesterden een grote bewondering voor hem. Die bewondering nam niet af, ook niet toen Van Langendonck steeds heviger verschijnselen van (erfelijke) schizofrenie begon te vertonen.

Meester, Johan de (° 1860 - ✝ 1931)

Prozaschrijver en journalist. Tussen 1886 en 1891 was hij vanuit Parijs correspondent voor het Handelsblad, om vervolgens tot 1927 als criticus te werken voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Het proza van De Meester (o.m. Een huwelijk, 1890 – Zeven vertellingen, 1899 – Louise van Breedevoort, 1903 en Geertje, 1905) is vaak neerslachtig van toon.

Mont, Pol de (° 1857 - ✝ 1931)

Vlaams dichter, prozaschrijver, dramaturg, criticus en volkskundige. Hij studeerde in Leuven samen met Albrecht Rodenbach, met wie hij Het Pennoen (1878-1880) oprichtte. In 1904 werd hij conservator van het Antwerpse Museum voor Schone Kunsten, en een jaar later stond hij mee aan de wieg van het tijdschrift De Vlaamsche Gids. Als dichter en criticus vertegenwoordigt hij de Tachtigers in Vlaanderen.

Ontrop, Lode (° 1875 - ✝ 1941)

Dichter en musicus. Gedurende enkele jaren – kort voor de eeuwwisseling tot enkele jaren daarna – was hij de intiemste vriend van Van de Woestijne. Hij werd omstreeks 1903 in die rol 'vervangen' door Emmanuel de Bom. De neerslag van zijn vriendschapsrelatie met Van de Woestijne is bewaard in de editie Brieven aan Lode Ontrop. Uitgegeven met een inleiding en aantekeningen voorzien door Anne Marie Musschoot, Gent, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1985. Over die correspondentie schreef Albert Westerlinck het boek De eerste rijpe jaren van Karel van de Woestijne, beschouwingen rond zijn brieven aan Louis Ontrop (1896-1909), Orbis, Beveren, 1982. Ontrop had in 1899 een zeer kortstondige relatie met Nora Aulit, die later met Emmanuel de Bom zou trouwen.

Raet, Lodewijk de (° 1870 - ✝ 1914)

Figuur uit de Vlaamse beweging die pleitte voor een sterk economisch programma voor Vlaanderen en hamerde op het belang van het Nederlands in het onderwijs. In 1889 stichtte hij samen met August Vermeylen en Hubert Langerock het tijdschrift Jong Vlaanderen.

Teirlinck, Herman (° 1879 - ✝ 1967)

Auteur van romans, poëzie en theater. Heeft zowel aan Van Nu en Straks, Vlaanderen als aan het Nieuw Vlaams Tijdschrift meegewerkt, waardoor hij als het ware een halve eeuw de literatuur en de geest van de Van Nu en Straks'ers heeft voortgezet. Samen met Van de Woestijne publiceerde hij in 1928 de brievenroman De leemen torens.

T'Sjoen, Emiel Hendrik (° 1857 - ✝ 1909)

Vrijzinnige flamingant die betrokken was bij de oprichting van kunstvereniging De Distel, het Taalverbond en de Brusselse afdeling van het A.N.V. Hij was actief als vertaler en journalist.

T'Sjoen, Floris Edward (° 1866 - ✝ 1938)

Broer van Emiel Hendrik T'Sjoen. Hij was eveneens actief in de Brusselse afdeling van het A.N.V.

Verhulst, Rafaël (° 1866 - ✝ 1941)

Schrijver, lector en publicist, die ook wel onder het pseudoniem Koen Ravestein schreef. In 1905 werd hij hulpbibliothecaris van de Antwerpse stadsbibliotheek. Voordien was hij hulparchivaris in het Antwerpse stadsarchief. Hij genoot bekendheid als journalist bij Het laatste nieuws en door de uitgave van het weekblad Uilenspiegel (1901-1902). Voor Jezus de Nazarener kreeg hij de driejaarlijkse staatsprijs voor toneelletterkunde.

Vermeylen, August (° 1872 - ✝ 1945)

Aanvankelijk sterk anarchistisch geïnspireerde en non-conformistische schrijver die het vooral moest hebben van zijn essays. Tot zijn voornaamste bijdragen aan Van Nu en Straks (waarvan hij in een aantal opzichten de geestelijke leider was) behoren behalve zijn literaire kronieken ook zijn opstellen Kritiek der Vlaamsche Beweging en Kunst in de vrije gemeenschap. Van de Woestijne had een ambigue relatie met hem. Hij noemde Vermeylen in een brief aan Lode Ontrop een 'groot dilettant, die zich veel vergist maar toch steeds verstandelijk-interessant blijft'. Vermeylen wordt vaak verweten dat hij zich na de eeuwwisseling steeds meer conformeerde. Na de Eerste Wereldoorlog koos hij voor een carrière in de politiek en werd hij een boegbeeld van de socialisten.

Vermeylen-Brouhon, Gabriëlle

Werd in 1897 de echtgenote van August Vermeylen. Hun (kerkelijke) huwelijk was een doorn in het oog van Vermeylens jeugdvriend Jacques Mesnil, die er een bewijs in zag dat Vermeylen het anarchisme had afgezworen.

Verschoren, Frans (° 1874 - ✝ 1951)

Vlaamse auteur die vooral vanwege zijn treffende proza vol jeugdherinneringen enige bekendheid genoot.

Woestijne, Gustave van de (° 1881 - ✝ 1947)

Van zijn drie broers had Karel van de Woestijne met Gustave het beste contact, al was het maar omdat ze beiden artistieke aspiraties hadden. Na hun jeugdjaren in Gent vestigden ze zich in 1900 in Sint-Martens-Latem en werden ze spilfiguren van de eerste groep Latemse kunstenaars. Gustave groeide uit tot een van de bekendste Vlaamse schilders van de twintigste eeuw.

Woestijne-Van Hende, Maria (Mariette) van de (° 1884 - ✝ 1968)

Echtgenote van Karel van de Woestijne. Ze trouwden op 13 februari 1904 en kregen samen een zoon (Paul) en een dochter (Lily). Dochter van een echtpaar dat in het centrum van Gent een zaak had waar spiegels werden gemaakt en verkocht.

Naam - instituut/vereniging