<Resultaat 1187 van 1419

>

Manuel.
Een paar woordekens in der haast, om den pijnlijken indruk die u uit mijn brief van gisteren aangaande van Langendonck kon zijn bijgebleven te vergoeden.[1] Want ik gevoel me te gelukkig, mezelf te mogen tegenspreken, om u van dat geluk niet deelachtig te maken.
Van Langendonck is hier dan gisteren avond als iederen Maandag-avond komen soupeeren, en... hij was weêr den ouden, schoonen kerel geworden, weêr geheel omgekeerd, met zijn oud, nobel gelaat — dat afschuwelijk was geworden — en zijn ouden, edelen ernst. Hij is hier gebleven tot na elf uur. Goddank, géen woord dat zijn troebelen geestestoestand verried.
Wij hebben samen gepraat over verzen, en hij heeft me gezeid dat hij weêr gedichten ging maken, dat hij het gevoelde hoe hij weêr op dreef kwam... Hij was vol ijver voor poëzie, voelt de behoefte aan werken, zei hij.
Ben ik er voor iets tusschen, dat hij weêr tot helderheid zou komen? Ik durf het niet denken, al ben ik gelukkig, dat ik hem tot overdenken van zijn toestand heb gebracht. Dat heeft hij me zelf gezeid. Kan hij het eene week uithouden te zijn als hij gisteren was, heeft hij genoeg beheersching enkele dagen maar, dan kan er zeker op redding gedacht worden. Wat zou het een vreugde zijn, dat deze goede groote weêr het bewust middenpunt kon worden, waar onze beweging om draait!...
Gisteren avond waren Mariette en ik werkelijk, innig gelukkig. Hij was inderdaad zoo goed, en bijna zonder opwinding. Ik geloof dat bij Van Lang[endonck] den wil is ontwaakt, dat er zelf-beheersching is gekomen. Ik hoorde het aan een paar woorden, die hij uitdrukkelijk sprak. Waren wij alleen geweest, ik zou zeker meer hebben vernomen, maar we hadden hier een Gentsch schilder...[2] Maar er moet iets in hem of buiten hem zijn omgegaan, dat nog alles kan ten goede keeren. God geve 't!
Hij heeft me gevraagd, in Januari een reis door Holland te doen met hem. Hij wil nauwere voeling met menschen van daar: van Deyssel en van Looy o.a. "Wij moeten de traditie aansluiten," zegt hij...[3]
Enfin, de ontmoedigde van vóor een week, die zei dat hij nooit meer een pen op papier zou zetten dan om zijn verdediging te schrijven (sic), zei me gisteren: "Gij hadt gelijk: ik moet weer verzen gaan schrijven, en ik gevoel dat het mij goed zal doen". En ik herhaal: hij zei het bewust, zonder opwinding, als met een zekerheid in zich.
Mocht het duren!
Uw
Karel.

Annotations

[2] De identiteit van deze schilder is niet achterhaald.
[3] Die reis is niet doorgegaan. Dat kwam voornamelijk omdat Van Langendonck helemaal niet genezen was. Integendeel, zijn ziekte ging vanaf nu alleen nog achteruit.

Register

Naam - persoon

Deyssel, Lodewijk van (Ps. van Karel Lodewijk Alberdingk Thijm) (° 1864 - ✝ 1952)

Psudoniem van: Karel Lodewijk Alberdingk Thijm

Nederlands criticus en prozaschrijver die een cruciale rol speelde in De Nieuwe Gids en icoon werd van het artistieke individualisme van de Tachtigers. Na een crisis in De Nieuwe Gids richtte hij samen met Albert Verwey het Tweemaandelijksch Tijdschrift op, dat later als De XXe Eeuw werd voortgezet. In 1905 brak hij met Verwey en was hij medeoprichter en eerste voorzitter van de Vereniging van Letterkundigen.

Langendonck, Prosper van (° 1862 - ✝ 1920)

Medestichter van Van Nu en Straks die jarenlang als ambtenaar in Brussel heeft gewerkt. In de redactie van dat tijdschrift was hij de enige katholieke redacteur. Hij was ook ouder dan de anderen. Daardoor fungeerde hij min of meer als hun mentor. Als overgangsfiguur stimuleerde hij hun literaire vernieuwingsdrang, maar vestigde hij ook hun aandacht op het grote talent van enkele voorgangers, zoals Guido Gezelle. Hij publiceerde slechts één bundel romantische gedichten, Verzen (1900). De Bom en vooral Van de Woestijne koesterden een grote bewondering voor hem. Die bewondering nam niet af, ook niet toen Van Langendonck steeds heviger verschijnselen van (erfelijke) schizofrenie begon te vertonen.

Looy, Jacobus van (° 1855 - ✝ 1930)

Nederlandse schrijver van proza en poëzie die ook furore maakte als grafisch kunstenaar. In 1885 had hij zijn literaire debuut gemaakt in De Nieuwe Gids. Hij correspondeerde geregeld met De Bom.

Woestijne-Van Hende, Maria (Mariette) van de (° 1884 - ✝ 1968)

Echtgenote van Karel van de Woestijne. Ze trouwden op 13 februari 1904 en kregen samen een zoon (Paul) en een dochter (Lily). Dochter van een echtpaar dat in het centrum van Gent een zaak had waar spiegels werden gemaakt en verkocht.