Beste der vrienden, — de plaats is: die, opengelaten in het Ministerie voor Wetenschap en Kunst door het ontslag van den heer Rutten, broeder van den befaamden
Pater Rutten;
[1] zijn werk was: afdeeling van het beheer der Vlaamsche letterkunde (subsidies, keuring en verzending der boeken voor Bibliotheken enz); Rutten was bureelhoofd en trok, geloof ik, ongeveer 4500 frank; vooruitzicht: bestuurder der [Vlaamsche]
[2] letteren (voor zoover zoo'n bestuur wordt gesticht waar sedert vier jaar spraak van is.) Of ik aan de
Rott[e]r[dammer] blijven kan, hangt natuurlijk van
den Minister af.
[3] Word ik benoemd
zonder meer, d.i., zonder voorwaarden, dan blijf ik natuurlijk aan de Rotte, mits verlichting van arbeid misschien. Enfin, daar zou bij de redactie misschien iets op te vinden zijn.
Als gij bij den Minister gaat, dring dan, bid ik u, niet aan op al te groote vrijheid. De plaats die ik aanvraag is nu juist geen sinecuur. Maar 'tgeen dáar te doen is, zou ik met plezier en geweten kunnen volbrengen. Volle vrijheid als journalist zullen ze me heel zeker niet verleenen; dring daar niet te veel op aan. Eenmaal benoemd, kan ik het echter wel zóo inrichten, dat ik aan de Rotte voldoende vrijheid behou.
Voor mij is, ge begrijpt het, de eerste vraag: deze benoeming te verkrijgen, die mij de toekomst verzekert. Ik ben aan de Rotte zeer gehecht, gij weet het. En daarom doe ik natuurlijk mijn best om er aan te kunnen blijven. Maar hoofdzaak blijft: eene bestendige plaats krijgen, die pensioen geeft (ik heb zoo'n sterke gezondheid niet, dan dat ik daar niet aan denken zou)...
Ik zeg u dit misschien een beetje brutaal. Maar 't is voor mij een levens zaak. Kunt ge van
Delbeke verkrijgen dat hij mij steunt,
[4] dan doet ge weer wat gij gedaan hebt door mij aan de Rotte te doen benoemen: gij helpt
ons uit een groote moeilijkheid. Geloof wel dat wij er u dankbaar voor zijn...
Van harte, en hartelijk gemeend,
Uw
Karel.