Beste Moine (op zijn Gentsch)
Hebt gij er iets tegen dat ik u Maandag als Corresp[ondent] van de Rotte... vervangen kom? Ik kom met het Congres van le l'Art Public over, en doe dan 't eene (Antwerpen) met het andere (Gent en Ieperen).[1] Ik heb daarover geniale volzinnen gereed. Hebt ge daar iets tegen? (tegen de volzinnen en het bezoek) Misschien kunnen wij elkander dien dag ontmoeten: het is een vurig verlangen van mij... Zonder tegenbericht ben ik bij u tegen den middag op de bibliotheek.
Waarmede wij u beiden saluweeren.
Uw
Karel
Mariette groet bijzonderlijk Nora. Zij is ontzagwekkend verkouden, en dankt u van harte voor de imponeerende reclame die ge voor haar in de laatste weken doende zijt.[2]
Annotations
[1] Van de Woestijne versloeg voor de NRC het congres over l' Art Public, dat tussen 8 en 12 oktober vier verschillende steden aandeed: Brussel, Gent, Antwerpen en Ieper. De maandag waarvan sprake in de eerste zin van deze brief was 10 oktober 1910. Een heikel punt van discussie was het al dan niet bestaande nut van de 'ontmanteling' der grote kerken en historische gebouwen in die steden, zoals de kathedraal van Antwerpen en de Hallen van Ieper. De drie stukjes die Van de Woestijne daarover schreef, verschenen in de NRC op 15, 17 en 18 oktober 1910. Zie ook brief 312, noot 17.
[2] Het is niet duidelijk wat voor reclame De Bom voor de echtgenote van Van de Woestijne maakte, maar wellicht heeft het iets te maken met de vermelding van haar naam in De Boms verslag over het Congres van Archivarissen en Bibliothecarissen (zie brief 309, noot 4).
