<Resultaat 71 van 1419

>

Waarde Vriend,
Ik heb al de mij door U medegedeelde stukken aan de bevoegde diensten overge­maakt. Ik hoop dat het eenig gevolg zal hebben....[1]
Wat, in het bijzonder, het geval-Jef van Hoof betreft,[2] ziehier wat ik U, na genomen inlichtingen, mededeelen kan:
  • 1º Het is een algemeen-aangenomen beginsel dat de ministeries niet betalen wat zij niet zelf hebben besteld. Wat besteld is geworden onder het separistische beheer is vergoed geweest, als het beantwoordde aan eene noodzakelijkheid (hiermede werd het Verdrag van den Haag gevolgd).[3] De Kinderliederen van Jef van Hoof bevonden zich niet in dit geval.
  • 2° De 58 ex[emplaren] dier Kinderliederen zijn hier niet teruggevonden. Men kan ze hem dus niet terugbezorgen. Van al die activistische bestellingen vindt men trouwens maar heel weinig weêr. Wat die heeren hebben besteld hebben ze doorgaans.... meêgenomen. En dat hebben ze zelfs gedaan met hetgeen zij niet hadden besteld. Althans is er veel, dat men niet vindt.
— Het is heel moeilijk, voor van Hoof te pleiten: hij heeft aan den minister een paar brieven geschreven die vanwege hunne grofheid niet konden worden beantwoord. Waarom steeds zijn eigen ruiten uitgooien?
Tot spoedig ziens dus. Intusschen vriendschappelijk
Uw Karel van de Woestyne
[4]

Annotations

[1] Van de Woestijne werkte van 11 december 1919 tot 31 augustus 1920 als Vlaamse kabinetssecretaris van Jules Destrée, die minister van Kunsten en Wetenschappen was geworden. De Bom was na de oorlog in de weer om bevriende schrijvers en kunstenaars (veelal activisten) aan financiële vergoedingen of andere vormen van overheidssteun te helpen. Hij deed daarvoor een beroep op Van de Woestijne, die als zijn tussenpersoon moest fungeren.
[2] Tijdens de oorlog had het Duits-Belgische bestuur nogal wat composities bij Van Hoof besteld, onder meer 300 'Kinderliederen'. Na de oorlog was Van Hoof — die in 1919 voor zijn activisme in de cel zat — maar voor 242 van die liederen vergoed. Van Hoof rekende vijf frank per lied aan, en aangezien hij dus voor 58 liederen nog niet was betaald, oordeelde hij dat de staat hem nog 290 frank schuldig was. Hij hoopte dat De Bom die kwestie voor hem zou kunnen regelen.
[3] De tweede Vredesconferentie van Den Haag vond in 1907 plaats op instigatie van Theodore Roosevelt. De 44 aanwezige landen stemden er op 18 oktober de 'Wetten van Den Haag', die voornamelijk betrekking hadden op de bescherming van de burgerbevolking in oorlogstijd en het berechten van oorlogsmisdaden. Het verdrag was een voorloper van de Conventie van Genève in 1949.
[4] Over de betrouwbaarheid van deze transcriptie, zie de editieverantwoording van de correspondentie tussen Van de Woestijne en De Bom ('Transcriptie van andere bronnen dan originelen'). Voor deze brief komt daar nog bij dat de vorm en de inhoud ervan zelfs twijfel laten bestaan of hij wel aan De Bom gericht was. Het feit dat de brief mee werd getranscribeerd als deel van deze correspondentie, heeft ervoor gezorgd dat hij hier ook wordt opgenomen, maar er bestaat dus geen absolute zekerheid of De Bom deze brief ooit wel degelijk heeft ontvangen.

Register

Naam - persoon

Destrée, Jules (° 1863 - ✝ 1936)

Waalse socialistische politicus, advocaat en schrijver. Hij was een belangrijke spilfiguur in de Waalse Beweging. Toen hij in 1919 Minister van Kunsten en Wetenschappen werd, was Van de Woestijne gedurende ruim acht maanden (tot en met 31 augustus 1920) zijn kabinetssecretaris.

Hoof, Jef van (° 1886 - ✝ 1959)

Vlaamsgezinde Antwerpse componist en dirigent, die onder meer dankzij zijn strijdlied Groeninghe (op een tekst van Guido Gezelle) op een zeer grote populariteit kon rekenen. Voor de opening van de vernederlandste universiteit van Gent componeerde hij het lied 'Oproep'. Daarvoor moest hij in 1919 een tijd in de gevangenis doorbrengen.

Roosevelt, Theodore (° 1858 - ✝ 1919)

Zesentwintigste president van de Verenigde Staten (1901-1909).