<Resultaat 978 van 1419

>

Weled[ele] Heer,[1]
Het moge U zonderling voorkomen dat iemand, U — zelfs bij name misschien — totaal onbekend, er toe komt U te schrijven. Maar, nadat wij — mijne vrienden en meêwerkers aan "Van Nu en Straks"[2] en ik — Uwe "Noorsche Melodieën["] in "Vlaamsch en Vrij"[3] (Ge schijnt me daar een lelie midden in onkruid, op een mesthoop!) gelezen en, laat me zeggen, bewonderd hadden, kon ik aan den lust en de behoefte niet langer weerstand bieden, U dit, met mijn innige uitdrukking van hoogschatting in ons klein kringetje "nieuweren" die in Vlaanderen opgestaan zijn, en nu aan 't spreken gingen, toe te sturen.
Aan kerels als gij, die, buiten alle school-dogmatiek, buiten al het poespas van literaire cabotintjes, hun weg vindend, zeggen wat ze denken en voelen; — aan menschen die verstaan hebben dat poëzie al het intieme, al wat men van zich-zelven in álles voelt, is; voel ik mij gedwongen — dit is misschien heel dom, zoo niet vermeten — de hand toe te reiken, en te zeggen hoe zeer mij hun werk lief is.
Daar is véel op onzen rug — op den rug der "Van Nu en Straksers" — geleid; al het domme en nijdige dat door onmachtige nulliteiten gezanikt werd zou U in een homerischen schaterlach doen barsten, zoo ge wist hoeveel leugen, willige en, ik herhaal het, nijdige leugen daarbij opgestapeld werd.[4] En daarom vrees ik dat ge wellicht dit schrijven met achterdocht onbeantwoord, ja, met misprijzen in de scheurmand liggen zoudt laten. Maar als ik U zal zeggen dat ik, bij mijn brief, geen ander doel heb dan mijne oprechte bewondering voor zijn edel werk te bekennen aan een Vlaming, die zijn eigen, Vlaamsch Ik wil zeggen, (Gij, als West-Vlaming, blijft West-Vlaamsch, en hiermeê wensch ik u geluk: hier kan geen spraak zijn van exclusivisme) en zijn eigen Vlaamschen aard wil exalteeren; — als ik zal zeggen aan dien Vlaming: maar dit is ook onze wil, ons streven,[5] — dan twijfel ik niet, of al de grootspraak en al het kwijlend gezanik van onmachtige recensentjes zal Hem koud laten en hem niet beïnvloeden, en hij zal de hand drukken die hem oprecht, in innig gevoel van broeder-zijn, toegestoken wordt.
Mocht het U gelieven me te antwoorden, wees dan zoo goed het te doen aan dit adres: "Heremans' zonen", Achterlei, 8, Gent, zonder verdere naam-aanduiding,[6]
Met Vlaamsche groeten, in broederlijkheid,
Karel van de Woestyne.

Annotations

[1] Deze brief is het vroegste spoor van de toenadering die de Van Nu en Straks'ers in deze periode tot Stijn Streuvels hebben gezocht. Emmanuel de Boms enthousiasme over Stijn Streuvels' jeugdwerk heeft in die toenadering een grote rol gespeeld. Uit schrik dat Stijn Streuvels — die van streng-conservatieven huize was — zou weigeren, of dat hem zou verboden worden aan te sluiten bij de avant-gardegroep Van Nu en Straks, nodigt Van de Woestijne hem in deze brief nog niet direct uit om redacteur te worden, maar beperkt hij zich tot loftuitingen over het werk van de West-Vlaming. Kort nadien (29 juli 1896) zal Stijn Streuvels een brief van Emmanuel de Bom ontvangen, die hem expliciet zal verzoeken om aan Van Nu en Straks mee te werken. De angst dat Stijn Streuvels enkel voor zuiver katholieke tijdschriften zou willen schrijven, bleek ongegrond. Hij was zelfs erg verheugd en zegde meteen toe: 'ik wil volstrekt overal bijtreden. — 'K heb heel breede gedachten en zolang ik vrijgelaten ben voor mijn eigen voortbrengsels bekommer ik mij niet om die van anderen' (31 juli 1896).
Van Nu en Straks verleende als tijdschrift van de jongere generatie een stem aan de neo-romantische reactie tegen het negentiende-eeuwse positivisme. Het ijverde voor een kunst die niet meer 'de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie' was (zoals bij de Tachtigers), maar die organisch uit een gemeenschap groeide. Daarbij stonden de verbondenheid met de Vlaamse volksgemeenschap en de Vlaamse strijd voorop. De eerste reeks van Van Nu en Straks verscheen van april 1893 tot oktober 1894. Pas met de tweede reeks zou zich de literaire vernieuwing in Vlaanderen definitief voltrekken: Buschmann (Antwerpen) werd de nieuwe uitgever, het tijdschrift werd zuiverder literair, en tegelijk schoof het meer revolutionaire sociaal-politieke ideeën naar voren. Ook uiterlijk vond een wending plaats: het formaat werd kleiner (van quarto naar octavo), de presentatie werd soberder en in de decoratie werd de art nouveau sterk teruggedrongen. Een aantal medewerkers van het eerste uur (met name August Vermeylen, Emmanuel de Bom, Prosper van Langendonck, Alfred Hegenscheidt, Victor de Meyere) bleef deel uitmaken van de redactie, maar ook nieuwe auteurs traden toe. De belangrijksten onder hen waren Stijn Streuvels, Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck.
Bovenstaande brief werd eerder gedeeltelijk gepubliceerd in: Marc Somers, Karel van de Woestijne 1878–1929 (Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I), p. 22, en volledig opgenomen in: Filip de Pillecyn, Stijn Streuvels en zijn werk (Tielt, Lannoo, 1932), p. 56-57. Het betreft telkens een fotografische reproductie.
[2] Hiermee bedoelt Van de Woestijne vooral de redacteurs en auteurs van de eerste reeks: August Vermeylen, Prosper van Langendonck, Emmanuel de Bom en Victor de Meyere, die ook aan de tweede reeks meewerkten.
[3] Vlaamsch en vrij. Geïllustreerd weekblad (1893-1897). Het tijdschrift werd gesticht te Brussel en gedurende twee jaar geleid en in eigen beheer uitgegeven door Johan Ramaekers. Hij bedacht het motto 'Als ic can. Omdat ic Vlaeminc ben'. Het blad wilde op een bevattelijke manier Vlaams artistiek en politiek nieuws verspreiden en zijn kolommen openstellen voor alle overtuigde Vlamingen, die er met essays of scheppend werk de verheffing van het Vlaamse volk wilden nastreven.
Begin 1895 werd de redactie overgenomen door Lode Opdebeek, die het blad vanuit Antwerpen verspreidde, het motto wegliet en het geheel een hoofdzakelijk cultureel allure gaf. Voortaan was Vlaamsch en vrij een geïllustreerd weekblad, gewijd aan kunst, letteren en wetenschap, dat behalve de strijd voor de Vlaamse belangen vooral de 'ondersteuning der jonge Zuid-Nederlandsche letterkunde op elk gebied en van elke richting' beoogde. Tot de jonge auteurs die op die manier aan bod kwamen, hoorde o.m. Stijn Streuvels, die er met zijn talrijke bijdragen de aandacht van de Van Nu en Straks'ers trok. Na een nieuwe periode van twee jaar verloor Vlaamsch en vrij zijn creatieve elan. Het werd opnieuw wat het oorspronkelijk was: een informatief blad met nog enig cultureel nieuws, dat echter steeds meer verdrongen werd door (steeds heftiger polemiserende) artikelen over de Vlaamse strijd.
Zie Stijn Streuvels, 'Noorsche melodieën', in: Vlaamsch en vrij, nr. 4 (april 1896), p. 235-237. Later verschenen de gedichten ook als 'Noorsche liederen' afgedrukt in Biekorf, 9 (1898), nr. 7, p. 97-101 en werden ze onder dezelfde titel opgenomen in: Stijn Streuvels, Doodendans (Amsterdam, L.J. Veen, 1901) opgenomen.
In Vlaamsch en vrij werden van Stijn Streuvels' hand ook nog opgenomen: de gedichten ''s Morgens', 'Scheldemeersch' en 'Ter hangt een zee van waterdamp', de zgn. 'impressies' (prozagedichten) 'Nachtstudies', 'Als een volk ontwaakt' en 'Vlaanderen', kort essayistisch werk zoals 'Onze mannen: Pieter Busschaert' en 'Le givre van Emiel Claus', en kortverhalen zoals 'De witte zandweg', 'Pennekrabbels', 'Nen avond in de Meie', 'Anneke-Pietjes', 'Kruipers-Ommegang', 'Op Allerzielen', ''s Zondags', 'November-Idylle', 'Sinte-Klaas' en 'Een zonde'.
[4] De leden van Van Nu en Straks wisten dat hun roep naar vernieuwing indruiste tegen de heersende kleinburgerlijke moraal in Vlaanderen. Het geweeklaag van Van de Woestijne alludeert hier zowel op de officieuze kritiek (vnl. uit Nederland) op hun activiteiten, als op enkele negatieve persoonlijke ervaringen, die er overigens toe hadden geleid dat hij zijn eigen betrokkenheid bij het tijdschrift voor velen verborgen trachtte te houden.
[5] Van Nu en Straks streefde naar bewustmaking en volle ontplooiing van de eigen identiteit, en wilde tegelijk elke individuele zelfstandigheid in een organisch groeiende gemeenschap integreren. Die doelstellingen zijn verwoord in drie belangrijke essays die in het tijdschrift verschenen, en die sinds Vermeylens overzicht Van Gezelle tot Timmermans (1923) als de belangrijkste programmatische opstellen van het tijdschrift beschouwd worden: 'De kunst in de vrije gemeenschap' (August Vermeylen), 'Herleving der Vlaamsche poëzij' (Prosper van Langendonck) en 'Rhythmus' (Alfred Hegenscheidt).
[6] De Heremans' Zonen waren een Vlaamsgezind letterkundig genootschap onder de leerlingen van het Gentse atheneum. Na de dood van Jacob F.J. Heremans (1825-1884), leraar Nederlands aan dat atheneum en professor aan de Gentse universiteit, wilde de vereniging vanaf 1885 diens Vlaamsgezinde geest levendig houden.
De vereniging was gesticht door Ernest P. van den Berghe, Willem Duflou en Willem de Vreese. Karel van de Woestijne, van wie talrijke jeugdverzen in de Letterkundige bundel van 1897 van de Heremans' Zonen waren verschenen, was drie jaar voorzitter van de kring. Na 1897 sloten de Heremans' Zonen aan bij het Algemeen Nederlands Verbond. Het genootschap zelf hield daarmee evenwel niet op te bestaan. Ook na de Eerste Wereldoorlog was het nog in het Gentse atheneum actief. Van de Woestijnes letterkundige contacten liepen langs het adres van de Heremans' Zonen omdat hij zijn literaire activiteiten (en meer bepaald zijn affiniteit met Van Nu en Straks) thuis zoveel mogelijk verborgen wilde houden. Zie ook [4].

Register

Naam - persoon

de Bom, Emmanuel (° 1868 - ✝ 1953)

Bibliothecaris in Antwerpen, prozaschrijver en journalist. Tussen hem en Streuvels ontspinde zich vanaf medio 1896 een hartelijke en levenslange vriendschap. De briefwisseling tussen hen beiden was vooral in de eerste jaren heel intensief, en werpt een belangrijk licht op Streuvels' evolutie als schrijver. Gebaseerd op deze correspondentie heeft Kathryn Smits een duiding van Streuvels' aanvangswerk gegeven in: Een nieuwe kijk op de jonge Streuvels (1993). Later verscheen dan nog Kathryn Smits, 'Een aardig bundeltje brieven'. De briefwisseling van de jaren 1900-1914 (Kapellen, Pelckmans, 2005).

De correspondentie tussen De Bom en Karel van de Woestijne, die ook erg goed bevriend waren, is eveneens uitgegeven. Zie Bert Van Raemdonck, Niks geniaal vandaag. De briefwisseling tussen Karel van de Woestijne en Emmanuel de Bom (Kapellen, Pelckmans, 2010).

Vermeylen, August (° 1872 - ✝ 1945)

Letterkundige, kunsthistoricus en essayist. Bezieler van Van Nu en Straks.

de Meyere, Victor (° 1873 - ✝ 1938)

Dichter, romanschrijver en volkskundige. Hij debuteerde als dichter in Van Nu en Straks (reeks 1, nr. 2) en introduceerde in dat tijdschrift ook andere jonge auteurs, zoals Karel van de Woestijne. Zelf was hij 'ontdekt' door Emmanuel de Bom, die later met een schimpende opmerking over zijn poëzie ook weer de aanleiding zou zijn van zijn vertrek uit Van Nu en Straks. Uit zijn verhalen, novellen en romans blijkt zijn grote belangstelling voor volkskunde. De Meyere speelde een grote rol als geestelijke mentor van de generatie die na Van Nu en Straks aan het woord kwam.

Titel - krant/tijdschrift