Uit Avelghem den [18] in Koornmaand tj[aar] '96
Mijn Minnelijke Karel,
De zunne schijnt zoo schoone, en 't dunkt mij dat 't al zoo lang is dat ik aan U niets liet geworden — altijd aan anderen mij uitstortte. (Dat is uiterst vervelend altijd de zelfde frazen herschrijven aan verschillige vrienden; we zouden, om wel te zijn, wel moeten "omzendbrieven" inbrengen.)
Ge moet nu, in uw boerenestje, wel veel tijd hebben om brieven te lezen, en
b[ij]z[onder] te schrijven!
[1]
Nu zijt ge toch eindelijk naar buiten gaan wonen. Jammer dat 't zoo late in 't jaar is; 't bizonderste is uitgespeeld en 't land is kaalgeschoren. — 'k heb ze zien slijten het bleekgroene vlas — met heele handvullen uittrekken, en 's avonds hun wilde Zoeloe-achtige zangen afgeluisterd; dat huilen in hard gescandeerde, stijfstappende, kortafgehakte sijllaben
: Er / is / nog / olie - olie - in /
Daar / is / nog / olie - olie - in /
'K heb de pikkers zien beulen in 't brandende zunnevier en in 't witgebleekt koorn; hooren hun pikke wetten en booten (zie
G[uido] Gezelle Tijdkrans
bl[adzijde] 268)
[2] en 's avonds late, als 't al duister en stille was, hooren tieren van:
En / de / boer / 'n es geene kloot /
Hij / komt / al met / zijn flassche bloot /
Ge kunt gij nu gaan kijken hoe ze d'aerdappels uitkappen! —
Ge gaat nu zeker, daar ge zoo vrij en alleene weunt, oneindig veel werk afleggen, en literaire producten voortbrengen? — N.B. 'K wachte nog altijd naar mijn vergelding van "Onschuld"
[3] Zijt U het vergeten misschien? — 'K ben tevreden met "
half" zooveel bladzijden geschrift als 't "
verzen" zijn wel te verstaan!!!!!!! —
'K neem nu ook eigenlijk mijn vakantie! — 't is te zeggen alles gaat zijnen gewonen gang (lijk altijd) — 'k heb enkel
Vondel terzij geschoven voor
Gezelle,
Shakespeare voor
Maeterlinck, 'k leze
Kloos,
Kloos!
Kloos!!! — en 'k en schrijve geen reke, tenzij brieven, brieven, brieven, en tegen avond als de zunne zinkt kruip ik dichte bij mijn venster en 'k neme een lepelke (maar) fijne wijn uit d' "
Eerste Reeks[4] (van)
Van Nu en Straks" (Dat heeft
D[e] Bom me bezorgd!)
[5] Dat is nu heel mijn Vakantie! —
Lode. Ontrop[6] is me hier komen vinden, we hebben een heelen dag gewandeld en gebabbeld: Van 't jonge Vlaanderen
[7] komt algelijk uit, heeft hij me gezegd. — Ik doe ook meê:
[8] als men nu toch niet weet
wáár geloopen met zijn overvloed! —
Bin' eenige weken krijg ik
De Bom!
[9] —
Wat ik nu over U beiden denk!?
[10] — Dat is me toch eene zonderlinge vraag. Als ik ievers ga, toon, geef ik me heel en gansch, lijk ik ben en peins dan nooit van 's leven meer: wat ze over mij gaan denken, of dat is me dan toch heelemaal onverschillig. Maar als ge het nu zoo hebben wilt — : Als men iemand een enkelen keer gezien heeft, dat is dan toch nog niet om "oordeelen te strijken" 't kan ten hoogste maar gelden voor een "
Vluchtigen indruk". Bij 't lezen van iemands brieven, het nagaan der uiteengedaane gedachten, vorm van schrift, heeft men zich reeds een persoon, een ingebeelde type voorgesteld — en dan als men die "iemand" tegenkomt is er kwestie van te vinden of hij overeen komt met dien "kerel-uit-uw-hoofd
["]! — Van dat 's wege was ik niet ver mis. —
Ge kwaamt mij alzoo voor als een "
heel voornaam personaadje["]! — iet of wat snob-achtig kom 'k zal maar zeggen een
Aristo[11] — Of U dat nu voor een komplementje, ofwel kwalijk zult aannemen dat weet ik niet, en in 't laatste, 'k kan 't niet helpen — 'k noem ik de zaken bij hunnen naam
b[ij]z[onder] als ik er naar gevraagd ben. —
De Bom, o, dat schijnt me een geestige kerel, een fijne,...... ('k weet niet wat ik zou zeggen) die 't bezonder wel kent om iemand uit te hooren — "den boer zijn latijn af te vragen" zeggen ze hier — en die u zoo nijdig in de oogen kan kijken....... Hij kan iemand een heel goeden raad geven — maar 'k geloove dat hij het bij de
theorie steken laat — niet verder gaat. — Schrijf me ne keer zeer wat ge erover denkt (maar 'k weet het reeds op voorhand 'k ben 't zeker). Après tout een heel sympatieke kerel! — De reis in Vlaanderen
[12] gaat een keerpunt in zijn leven maken
[13] — zegt hij —
Ja 'k ben twee dagen in Gent geweest,
[14] maar was in 't geheel niet vrij — en ook wie weet of ik niet stoorde — 'k heb daar rondgeslenterd met een heele bend artiesten (penseel boetseerstek) en 'k meende U altijd achter den een of den anderen hoek te zien
opdagen (op de wapenplaats b.v.
[)] —
Heel geern zou ik eens
Vermeylen[15] zien — dat spreekt zonder woorden! — laat me dat eens weten in geval hij bij U is — Als er eenige meugelijkheid is, 'k kome af — 'k zal toch mijn best doen — maar eerst moet ge mij nog uiteen doen hoe ik, in de wereld, op Meerendré geraak.
[16] — Dat schijnt me een verloren nest. —
'K verwacht een proef van mijn bijdrage voor N
r 4 van
V[an] n[u en Straks][17] —
Schrijf me nu maar heel lange brieven. —
Veel groeten van uw
zeer toegenegen Stijn Streuvels
Annotations
[1] Tussen zijn geboorte in 1878 en 1900 woonde Karel van de Woestijne op verscheidene adressen in Gent. Tijdens deze periode woonde hij echter ook kort in het nabijgelegen (meer landelijke) Merendree, waarnaar Streuvels hier verwijst met de woorden
'boerenestje' en
'buiten'. Van de Woestijne kwam er aan op dinsdag 11 augustus 1896. Op 16 september van datzelfde jaar verliet hij het dorp.
[2] Zie
Guido Gezelle, Tijdkrans, in: Verzameld Dichtwerk (Kapellen, Pelckmans), deel 3, nr. 185. Streuvels alludeert op het eerste gedicht van de reeks 'Herfstmaand', waarin sprake is van de 'pikke' (
'De pikke slaat het koren'), en waarin ook de volgende versregel voorkomt:
'De zonne boomt, het droogt dat 't sperkt'. Die laatste regel komt in de in 1893 bij
Jules de Meester (Roeselare) uitgegeven editie van
Tijdkrans inderdaad voor op p. 268. Deze editie verscheen als vijfde deel van de tweede uitgave van
Gezelles verzamelde werk. De bundel bevat gedichten die geschreven zijn in de periode 1871-1893, en werd in 1897 met
Rijmsnoer aangevuld.
[5] Emmanuel de Bom had Streuvels de eerste reeks van
Van Nu en Straks toegestuurd op dinsdag 28 juli 1896.
[6] Streuvels heeft het in deze passage over
Ontrops bezoek van maandag 3 augustus 1896.
[8] Streuvels' novelle 'Wit leven' was oorspronkelijk bestemd voor het eerste nummer van het tijdschrift
Van 't jonge Vlaanderen. Dat blijkt uit een brief van Lode Baekelmans aan Stijn Streuvels van 13 juli 1896, en uit diens antwoordbrief van 17 juli 1896.
[10] Op 5 juli 1896 hadden Streuvels, Van de Woestijne en
De Bom elkaar in Gent ontmoet. Acht dagen later schreef Streuvels aan
De Bom dat hij graag verder met hem kennis wilde maken.
De Bom was daar erg blij mee, en antwoordde op 15 juli dat hij gevreesd had dat Streuvels zich tijdens hun ontmoeting zou hebben gestoord aan De Boms 'losmondigheid': 'ik herinner me niet in lang zóoveel 'gepraat' te hebben als dien gedenkwaardigen Zondag [...]. [...] [Z]oodanig dat, toen gij weg waart en ik aan 't nadenken viel opeens voelde: die Streuvels heeft me misschien voor een losbol, een prater gehouden [...] en nu komt uw gemoedelijke hartelijke brief me bewijzen dat ik ongelijk had.' Zie: Kathryn Smits, Een nieuwe kijk op de jonge Streuvels. De briefwisseling met Emmanuel de Bom en het werk uit de eerste jaren (Kapellen, Pelckmans, 1993), p. 12 (noot 10).
Van de Woestijne heeft Streuvels (in een zoek geraakte brief) kennelijk ook gevraagd wat hij na hun ontmoeting over
De Bom en hemzelf dacht. Streuvels' vranke antwoord in deze brief zal aanleiding geven tot een (snel bijgelegd) conflict. Zie daarvoor o.m.
brief 4.
[11] 'Aristo': aristocraat. Streuvels beschouwde het woord niet als een verwijt. Dat schrijft hij althans zelf in
brief 4.
Over de maatschappelijke hiërarchie heeft Streuvels altijd een duidelijke mening gehad. Kenmerkend is bijvoorbeeld een passage in een brief aan De Bom, waarin hij uitlegt dat hij 'overtuigd is dat hoe min men zich aantrekt, hoe leeger men staat op die groote ladder — die men Maatschappij noemt hoe gemakkelijker, hoe gelukkiger men is'. Verder schrijft hij over zichzelf: 'Ben geboren in de gewone burgerij — die ik verfoei al is 't dat ik heur misschien te danken heb dat ze mij gemaakt heeft 't geen ik nu ben — Mijn vader was kleermakersbaas in een klein dorpje bij Kortrijk'.
[12] Al in zijn eerste brief aan Streuvels (15 juli 1896) nodigde
Emmanuel de Bom hem uit om samen enkele dagen te voet door West-Vlaanderen te trekken.
De Bom wilde die reis ondernemen om zijn
'kennis van de "westvl[aamsche] ziel"' aan te scherpen en daar dan later een artikel over te schrijven voor
Van Nu en Straks. Streuvels reageerde afwijzend:
'Ge vraagt me de Comble [[= toppunt]] der onmogelijkheden'. Hij had er de tijd niet voor, en bovendien:
'dat ik tijd hadde — 't is hier kwestie van permissie vragen [...] ergo — een beetje geduld, er komen nog zomers!' (8 augustus).
De Bom zou uiteindelijk het gezelschap krijgen van zijn broer Joris, wat hij betreurde: 'Ik dweep daarmeê precies niet (onder ons, hoor), maar ik kan 't hem niet weigeren' (De Bom aan Streuvels op 28 augustus).
De reis, die eerst drie dagen vroeger was gepland, ving uiteindelijk aan op 3 september en duurde vermoedelijk tot 9 september. De eerste dag bracht De Bom de middag te Avelgem door. In Ingooigem en Kortrijk ontmoette hij respectievelijk Verriest en Gezelle voor de eerste keer. Nadien berichtte hij enthousiast over de reis. Voor een preciezer reisplan, zie zijn brief aan Streuvels van 30 augustus 1896.
Een jaar later zou De Bom opnieuw West-Vlaanderen doorreizen. Het geplande artikel daarover bleef hij maar uitstellen, tot hij uiteindelijk aan Streuvels zelf vroeg om het te schrijven (brief van 8 nov. 1897).
[13] Op 6 augustus 1896 had
Emmanuel de Bom aan Streuvels geschreven:
'Ik geloof dat mijn "vlaandersche wandeling" een echt keerpunt in mijn leven gaat worden [...]'.
[14] Op zondag 2 en maandag 3 augustus 1896 was Streuvels in Gent voor allerlei boodschappen. Hij heeft er twee dagen
'rond geloopen op die harde straatsteenen, bijna niet geslapen en verkeerd [...] met alle slag van jonge artisten (uitgenomen literators) [...]'.
[15] De eerste ontmoeting van Stijn Streuvels en
August Vermeylen vond pas plaats in juni 1897 in Avelgem. Streuvels had hem al eerder willen ontmoeten, maar had er de kans nog niet toe gekregen, ook al omdat zijn ouders de contacten van hun zoon met de leden van
Van Nu en Straks trachtten te verhinderen.
[17] Streuvels toonde zijn bereidheid om mee te werken aan
Van Nu en Straks door meteen twee novellen aan te bieden: 'Een ongeluk' (zie
[18]) en 'Het einde' (Nieuwe reeks, jg. 1, nr. 5/6, december 1896, p. 262-280).
[18] Zie
Stijn Streuvels, 'Een ongeluk', in: Van Nu en Straks, Nieuwe Reeks, 1/4 (augustus 1896), p. 187-196).
Op 3 augustus had Streuvels ze ter beoordeling aan De Bom gestuurd. Later werd ze opgenomen in de verzamelbundel Lenteleven (1899). Daarnaast nam Jac. van Looy ze in hetzelfde jaar op in de tweede uitgave van zijn bloemlezing Een Pic-Nic in proza.
'Een ongeluk' verscheen ook in: Stijn Streuvels' Volledige Werken, deel I (Kortrijk, 't Leieschip, [1950]), p. 143-154, en in: Stijn Streuvels, Volledig Werk, deel I (Orion / Desclée de Brouwer, 1971), p. 253-262.
Kathryn Smits heeft bewezen dat Streuvels zelf de ontstaansgeschiedenis van 'Een ongeluk' heeft gefictionaliseerd. Aan de hand van de briefwisseling met De Bom toonde ze aan dat hij het verhaal niet begon te schrijven onmiddellijk na de ontmoeting met Van de Woestijne en De Bom op 4 augustus. Omdat het verhaal voor Van Nu en Straks was bestemd, is het in de avant-gardegeest van die tijd geschreven.