<Resultaat 169 van 1419

>

Mijn houwe Vriend,
U moet ik mijn indrukken van de laatste uren vertellen, omdat ik niet gaarne zou zien, dat er van al dit dramatische, van zenuwen en hartstocht trillende leven 't minste zou vergaan voor latere stonden van herdenken. 'k Weet niet, maar als ik aan u schrijf is 't me altijd vreemd te moede. Ge zult er misschien meê lachen, maar ziehier wat ik altijd denk: binnen tien of vijftien jaar, als Gust en ik "er zijn" dan zullen we ons eens, op een mooien namiddag, verdiepen in de herinnering onzer "Jugendstreiche" en dan zullen we onze volumineuze correspondentie weer eens doorbladeren, en dan zullen we ons, misschien met vochtige, misschien met spottend ironische oogen, een kijkje gunnen in de beestigheden die we toen deden, of in de droomen die we toen droomden, in de treurige omstandigheden waarin we verkeerden, in de gloeiende hartstochten die ons toen verteerden. En wij, archi-millionairs, — ! — beaux-fils de sénateurs — ?! — zullen ons verlustigen in 't herdenken van de zure dagen van geldnood, toen we bij broers en vrienden en... lief bedelden — om dan weer, op eenmaal rijk geworden, een heelen schat naar hun hoofd terug te werpen! O, ik stel me zoo veel voor van de oogenblikken, die we binnen tien à 15 jaar zullen beleven! ...
Maar ik praat weeral door — als een oud mosselwijf. Ik sprak u van indrukken der laatste uren, en ik sjouwel nu over die van binnen 15 jaar!
"Also..." gelijk mijn vroeger-liefje-Clara- placht te zeggen, als ze tot een besluit wou komen.
Ik heb u en mezelven bedrogen, toen ik u zeide, dat ik Vrij-dag vrij was. Er was iets, dat me dwong, — iets zeer prozaisch helaas! — den vervaldag tot Zaterdag — d.i. gisteren — [2] te verschuiven. Maar thans o Gust, is het definitief, hoor, en ik bezweer u, geloof me, geloof me!
Ik zei u reeds vroeger dat ik niet scheiden wilde, zonder dat schoone lichaam nog eens bezeten te hebben, zonder nog eenmaal mijn vleesch tegen het hare geprest te hebben, zonder mijn aangezicht gedompeld te hebben in de geurige lokken van haar, die 'k langer bemind heb dan...
"vom ersten bis am letzten
Des Monats Februar."

— Zooals ik eens spottend in een gedichtje schreef.[1]
Ziehier de waarheid — de onverkreukbare, de noodlottige, de "gruwzame". Na mijn escapade van Donderdagnacht was ik volstrekt bedelarm. En dan brak weder voor mij een maand aan van nameloos lijden, d.i. van al de weeën die iemand doorstaan kan als hij dagelijks zijn geringste noodwendigheden onvoldaan moet laten — bij gebrek aan geld. Wat heb ik dan gedaan? Gij moet het me vergeven, indien het u in uw artistiek gemoed krenkt, maar 't moest: anders kon ik niet breken. Ik heb haar aanbod, om eenige franken van de 75 die ik haar schonk terug te willen, aangenomen, en zij heeft me 10 franken gister avond gegeven! Daar is de waarheid in al haar akeligheid. 'k Ben niet afgebot, Gust, 'k heb nog eergevoel genoeg om mezelven te bekennen, dat wat ik deed bitter en pijnlijk en diep smartend was, maar nog eens, 't moest. Want aan niemand op de wereld, buiten haar, kon ik het vragen. Gaf ik haar niet met de 75 frs. ruimschoots terug wat ik haar schuldig was — stoffelijk gesproken? Luisterde ik hiet naar de stem der koele rede — die dan toch eenmaal op mijn arm, zwak hartje de zege behalen moet? Ja, en ik ben zuiver tegenover mijn geweten. Want de 10 franken die ze me gaf, die tien zilverlingen, dat is de losprijs, waarmeê ik me vrij koop, dat is de financiëele vereffening, dat is de laatste afrekening, dat is het treurig einde van een zuur-zoet onvergetelijk tijdvak uit mijn jongelingsleven.
Het woord aan de geschiedenis. Ik heb haar gisteravond teruggezien. Ze heeft me meegedeeld, dat ze niet meer zingt, [3] dat ze thans bepaald onderhouden wordt door haar minnaar. Een geringe tijd nog zal ze in Antwerpen vertoéven, want de politie (pfuï) zal niet nalaten haar te vragen waarvan ze leeft en haar paspoort geven om de stad uit te gaan. Dat vreest zij, en dat hoop ik, omdat ik haar dan nooit meer zien zal. Hieruit zult ge wel opmaken, mijn vriend, hoe hevig de strijd is die hierbinnen gevoerd wordt, want haar bemind heb ik, zeker, dat voel ik thans zeer innig. Ik heb met haar, door killig natte straten omgedrenteld om ten laatste, in een afgelegen koffiehuis, ons allerlaatste gesprek te gaan voeren. 'k Heb haar heel eenvoudig de waarheid gezegd: Dat het voor ons beiden een wet is te scheiden, omdat ik anders rampen voorzie, waarvan het einde een morele, wellicht ook een physieke dood zijn zou, ten minste voor mij. 'k Heb haar heel de toekomst in de meest zwarte, en meest ware, kleuren voorgespiegeld; een beeld geteekend van wat een collage zou zijn voor mij, als kunstenaar, en als minnaar van een vrouw, die een kind bezit van een ander die nog in haar verliefd is en haar niet laten zou. Ik, een arm pennelikkertje, die me zou doodpennen aan zielverstompenden arbeid om 't brood voor haar en 't kind te winnen — om dan ten slotte, door een onvermijdelijk noodlot, te vergaan in een poel van ellende. Neen, zei ik we moeten beiden onzes weegs gaan, elkaar volstrekt vergeten.
Doch, één herinnering wilde ik nog bewaren, en ik vroeg haar daarom haar portret: zij weigerde... 't Zij zoo: dan zal alles, alles uit zijn, en zelfs de herinnering weze dan eenmaal uitgedoofd; haar schoone trekken, die 'k me gisteren avond, in een lang aanschouwen, in mijn ziel grifte, mogen vergaan. Alles, alles... weze uit. Goed. —
O, 't was iets droevigs, Gust, en nooit zult ge peilen, ondanks uw trouw vriendenhart, wat ik leed, toen ik voor 't laatst de hand drukte van het schoone kind, dat zich geheel aan mij gaf, dat de rust van haar leven stoorde om mij te minnen met een ware passie. En toen ik mijn brandende lippen op de hare drukte, zie, dan had ik gewild, dat die stond eeuwen duurde, en dat ik op de plaats zelve (als de [4] heldin van Shakespeare uit A Winters Tale) in marmer omwandelde als een eeuwig beeld van ziekelijke lijdenschap.
't Scheiden viel me zwaar. Mijn oogen overtrokken zich met een duisteren nevel, en weenen kon ik niet. Ik scheurde me af; 'k voelde het geweldig, als een kranke die geöpereerd wordt. Een echte les van anatomie, waarvan ik het bewustzijnde sujekt was. Vreeselijk, Gust, vreeselijk!
Maar in dien kamp — 'k ben fier het u te zeggen! — heb ik gezegepraald. Ik heb me losgerukt. En voorbij is 't, en nooit, nooit meer, wil ik haar wederzien! Nooit — nooit — nooit!!!
In mijn notaboekje heb ik den datum van den 24n Maart aangeteekend en er achter gezet U-I-T. En heden heb ik me een pijp aangekocht, en van heden af ga ik de pijp der vergetelheid rooken. In de wolkjes die ik omhoog zenden zal, zal gewis haar beeld nog lang zweven, nog lang zullen de tonen van haar fraaie liederen weergalmen in mijn hulpeloos hart — maar dat zal alles zijn.
Bim-bam-bom!
De dooden keeren niet weerom.
R[equiescat in pace], mijne Clara! Dood zijt ge, ik wil u vergeten. En later, als ik geheel en al vrij ben, wil ik nog slechts aan u denken, zooals een artist denkt aan een model, een schrijver aan een studiebeeld — niet als een mensch aan zijn stukgereten hart, als een minnaar aan zijn liefste.
"Also ..."
Neen, mijn klaagrede moet uit zijn, ook, en thans, Gust, mijn jongen, thans begint werkelijk het nieuwe leven.
En als ik nog éénmaal bemin — verheug u, want ik zie de mogelijkheid daarvan nog in! — dan moet het definitief zijn.
"C'est plus propre" zegt Daudet ergens.
Dit is de laatste bladzij van mijn lijkrede[.] Mijn Clara, vaarwel! vaarwel! —
[5]
En dadelijk thans overgestapt tot de eerste daad van mijn nieuwe leven. 'k Wil aan 't werk gaan. Eerst een maand wroeten om de schulden aan Buschmann en eenige geringere zaakjes te delgen, en dàn mijn positie aan de bibliotheek — (of, kan 't zijn, te Brussel?!) — beredderen, en alleen dan maar Kunst, de groote troosteres, naast de vriendschap, die eeuwig trouwe, die alles lenigende.
Vrijdag avond sprak ik intiem met Pol de Mont. Hij is verloren voor onze tooneelzaak.[2] Dat zwakke mensch heeft zich door de Oude-theaterdirekteur[3] laten omklappen en zich verbinden in een inrichting om met de nieuwe troep moderne pogingen te wagen, doet hij niet. Hij beschuldigt Laroche & Cie gelogen te hebben, in hun zaak van scheiding met het oude gezelschap.[4] Nu, dat gaat me niet aan: ik vraag alleen: wat zullen en kunnen, met onze meêwerking, — de nieuwe mannen leveren? En in dit opzicht blijf ik pal op mijn stuk, dat zij wat kunnen en wat willen. Een deel der responsabiliteit mogen we geenszins op ons nemen, en voorzichtig moeten we zijn. Maar het goede dat de nieuwen doen, moeten we uit al onze frissche kracht steunen. Voor de 7 keurvertooningen hebben we alles te geven.
Met ons beiden kunnen we machtig veel. We zijn gerugsteund door: Jacques Dwelshauvers, Coremans, Louis Franck, (die beste kerel, met wien ik gister avond 3 uren lang vertrouwelijk sprak... over de theaterzaak en mijn positie, niet over de harte-quaestie, natuurlijk). Hij gaat Ibsen studeeren, en hij zal ons in raad en daad bijstaan. Franck is een daadkrachtige kerel; als hij iets belooft, doet hij 't, en ik mag op hem bouwen voor propaganda in l'Opinion,[5] dat is vast. Dat is zeer veel waard, weet ge. Ik liet hem uw brief zien, en hij noemt onze plannen zeer merkwaardig en zeer te prijzen. Zijn gezond oordeel is echter in opstand gekomen tegen ons idee om voordrachten te geven in de zaal zelve. Hij vreest, dat ons jeugdig opzicht — 't is philisterachtig, maar men moet toch met 't publiek rekenen! — der zaak kwaad doen zou. 'k Ben ten slotte aan 't wankelen geraakt, en 'k twijfel ook aan 't nut van conférences vóor de vertooning, [6] tenzij die gedaan worden door iemand van naam en aanzien. Misschien is 't ook voor ons goed, mijn Gust, dat we ons niet aanstellen, en liever achter de coulissen de zaken besturen.
Hoofdzaak is toch, het vertoonen van flinke, ware, groote kunst, en niet openbaar woordvoeren, dat trouwens een zeer gewichtige en te duchten onderneming is. Hoe 't zij, daar praten we later over.
Voordrachten toch zouden moeten gegeven worden, maar dan doen we dat in een andere plaats, in 't Willems-Fonds, of Taalverbond, of in Vrije Gedachten of in een expres belegde vergadering. Het princiep zelf is zeer vernuftig, vind ik. Op Jacques Dw[elshauvers], meer nog: op Georges Dw[elshauvers] (dien Franck gaarne in de Jeune Barreau zou willen hebben) reken ik voor de Zaak. — En nu, mijn trouwe, houwe kerel, goedheil! goedheil! Ge ziet, ik ben genezen! En als jij me nou niet vergeet zal 't nog beter gaan. Schrijf spoedig en wees niet boos omdat ik veel schreef.
Uw Mane
Post: 1 1/2 u. 's namidd[ags]. Terribel nieuws! Moet naar den dokter loopen, voor mijn vader die plots zeer krank wordt! Godverdoemme!

Annotations

[1] Niet teruggevonden.
[2] Niet teruggevonden.
[4] Frans Van Doeselaer, directeur van de Nederlandsche Schouwburg.
[5] Zie De Koophandel van Antwerpen op 7, 10, 11, 14, 15, 16 en 19 maart 1891). Hubert Laroche, Frits Bouwmeester e.a. verlieten de Nederlandsche Schouwburg nadat het bestuur ervan werd waargenomen door een driemanschap, met name Frans van Doeselaer, Jan Dilis en Willem Lemmens. De vermindering van de jaarwedden kan daarin een rol gespeeld hebben.
[11] De relatie tussen Louis Franck en L'Opinion kon niet achterhaald worden. De artikelen in deze krant werden bovendien slechts bij hoge uitzondering ondertekend. Dat Franck op een of andere manier bij L'Opinion in 1891 een voet in huis had, blijkt uit een door hem ondertekend artikel 'L'école de Lombroso'. Zie L'Opinion van 25 en 26 februari 1891.

Register

Naam - persoon

Bom, Emmanuel Karel De (° Antwerpen, 1868-11-09 - ✝ Kalmthout, 1953-04-14)

Bibliothecaris, journalist en schrijver. Medeoprichter van Van Nu en Straks. Gehuwd met Nora Aulit op 24/08/1901 in Antwerpen.

Bom, Petrus De (° Antwerpen, 1825-11-27 - ✝ Antwerpen, 1907-12-26)

Vader van Emmanuel. Kleermaker. Gehuwd met Francisca Dirven op 27/04/1852.

Bouwmeester, Frits (° Middelburg, 1848-08-02 - ✝ Surabaja, 1906-02-17)

Toneelspeler.

Broer van Louis Bouwmeester.

Buschmann, Gustaaf Jan (° Antwerpen, 1850-02-27 - ✝ Antwerpen, 1931-03-05)

Stadsbediende.

Broer van Paul Buschmann Sr. en zoon van Joseph-Ernest Buschmann. Klerk aan de Antwerpse Stadsbibliotheek. Werd er in 1910 bibliothecaris.

Coremans, Edouard Charles François Marie (° Elsene, 1863-10-21 - ✝ Etterbeek, 1926-07-24)

Toneelcriticus en bediende bij het Ministerie.

Neef van de gelijknamige Antwerpse meetingist. Fijnzinnige, aristocratische figuur, die o.m. actief was in het Brusselse kunstgenootschap De Distel. Bewonderaar van E.A.Poe. Maakte jammer genoeg niet gepubliceerde vertalingen van Ibsens toneelstukken. Schreef op last van de Belgische regering een overzicht van de Vlaamse letterkunde bestemd voor de Engelstalige bezoekers van de Wereldtentoonstelling te Saint Louis (1904). Was in 1910 secretaris van de afdeling letterkunde van de Wereldtentoonstelling te Brussel. Tijdens WO I werd hij opgenomen in het departement Kunsten en Wetenschappen van het door toedoen van de bezetters gesplitste ministerie, wat hem een veroordeling wegens activisme kostte. Stierf in armoede ondanks de door E.Picard opgezette campagne om hem geldelijk bij te staan.

Dilis, Jan (° Antwerpen, 1852-03-06 - ✝ Brasschaat, 1918-05-20)

Toneelacteur.

Zoon van de beeldhouwer Jan Dilis Sr., echtgenoot van Catharina Beersmans' dochter Mina (beiden actrice), en schoonbroer van A.Cornette Sr. Speelde op 16 jaar in twee liefhebberstoneelgroepen (Amicitia en De Vriendenkring) en was van 1872 tot 1876 lid van de kring Hoop en Liefde. Wou eigenlijk drukker worden, maar werd onder impuls van de latere stadsarchivaris Van den Branden door Van Driessen bij de Nederlandse Schouwburg van Antwerpen geëngageerd, waar hij in 1876-77 debuteerde. Hij bleef er 35 jaar, en werd er één der grondleggers van de Antwerpse Shakespearetraditie. Zijn grootste sukees was de hoofdrol in de Antwerpse Hamlet-creatie van 1888. Was lid van de loge Marnix van St.Aldegonde.

Doeselaer, Frans Van (° Antwerpen, 1827-11-12 - ✝ Antwerpen, 1914-10-23)

Acteur.

Dwelshauvers, Georges (° Brussel, 1866-09-06 - ✝ Parijs ?/?/, 1937)

Filosoof.

Broer van Jacques Dwelshauvers. Studeerde aan de ULB. Verbleef lange tijd in Duitsland waar hij leerling was van W. Wundt (deed o.m. filosofie aan de universiteit van Heidelberg van april 1891 tot het eind van het zomersemester). Werd in 1892 te Brussel speciaal doctor in de wijsbegeerte met zijn thesis Les principes de l'idéalisme scientifique, nadat een eerste proefschrift Psychologie de l'apperception et recherches expérimentales sur l'attention. Essai de psychologie physiologique. gebaseerd op zijn onderzoekingen in het laboratorium voor experimentele psychologie van W. Wundt, op principiële gronden was geweigerd. Was achtereenvolgens hoogleraar aan de ULB (1893-1918), aan de Catalaanse Universiteit te Barcelona (1918-?) en aan het Institut Catholique te Parijs (vanaf 1925). Publiceerde studies over J. Lagneau, H. Bergson en F. Nietzsche. Interesseerde zich ook voor het toneel wat zich uitte in studies over H. Ibsen, een vertaling van Goethes Iphigenies (1903) en een bewerking van Lessings Nathan der Weise (opgevoerd in het Théâtre du Parc te Brussel, 1904); schreef zelf ook een drama Ino (1913), geïnspireerd op Oedipus koning van Sophocles.

Dwelshauvers, (Jean) Jacques (° Brussel, 1872-07-09 - ✝ Montmaur-en-Diois (Drôme), 1940-11-14)

Kunsthistoricus en militant anarchist.

Broer van Georges Dwelshauvers en gezel van Clara Köttlitz, met wie hij in 1897 een vrij huwelijk aanging. Deed beloftevolle studies aan het Koninklijk Atheneum Brussel (afd. Latijn-Grieks), waar hij A.Vermeylen leerde kennen. Studeerde 1890-92 natuurwetenschappen aan de ULB (diploma van kandidaat in juli 1892). Met een beurs van de Jacobsstichting vatte hij in oktober 1892 studies in de medicijnen aan te Bologna, samen met de latere geneesheren Herman Köttlitz en Alfred Walravens. Hij verliet Bologna in 1897, zonder de hele cyclus te hebben beëindigd.

In hetzelfde jaar begonnen de eerste strubbelingen met Gust Vermeylen, i.v.m. diens huwelijk met Gaby Brouhon en de strekking en inhoud van Van Nu en Straks. Het jaar daarop maakte hij een nieuwe reis naar Bologna en Bergamo. In het voorjaar van 1899 trok hij met Clara naar Firenze, waar hij zich voortaan geheel aan kunsthistorisch onderzoek wijdde, geboeid door de figuur van Botticelli en de kuituur van het Quattrocento. Hij zou in Firenze ook nog de toelating hebben gevraagd zich voor de eindexamens geneeskunde aan te bieden, maar legde die nooit af. Zijn verblijf in en om Firenze (afwisselend te Calamecca en te Castello), dat tot 1906 duurde, werd regelmatig onderbroken voor reizen naar het thuisland, en naar Parijs.

In 1899 werd te Antwerpen trouwens zijn zoon Lorenzo (Jean-Jacques Erasme Laurent) geboren (op de akte tekende o.m. Emmanuel de Bom als getuige), en het gezin was er officieel ingeschreven aan de Montebellostraat 3 tot 1906. In dat jaar, verhuisden zij naar Colombes bij Parijs (Boulevard Gambetta 46, niet-geregistreerde verblijfplaats). Dwelshauvers, die zich intussen Mesnil noemde (naar twee dorpjes bij Dinant, de geboortestad van zijn vaders familie), onderhield er nauwe contacten met de anarchistische en internationalistische beweging. Hij verdiende de kost met het schrijven van reisgidsen, eerst bij Hachette (o.a. de Guide Joanne - na W.O.I Guide Bleu - over Noord-Italië), nadien bij Baedeker.

Tussen 1910 en 1914 vestigde het gezin Mesnil zich te Alfort bij Parijs, waar - gezien zijn moeilijkheden met de geheime politie - evenmin een officiële inschrijving werd genoteerd. Jacques Mesnil stierf in niet opgehelderde omstandigheden te Montmaur, waar zijn zoon toen zou hebben gewoond; hij leed toen al enkele jaren aan een hart- en nierziekte waarvoor hij o.m. door dokter Schamelhout werd behandeld. Behalve aan Van Nu en Straks werkte hij nog mee aan Mercure de France, La société nouvelle, Ontwaking, Onze kunst, Revista d'Arte, Gazette des beaux arts, Burlington Magazine, de Parijse krant L'Humanité en het Italiaanse Avanti. Een bibliografie kan men terugvinden in de geciteerde bronnen.

Franck, Louis (° Antwerpen, 1868-11-28 - ✝ Wijnegem, 1937-12-31)

Advocaat en politicus.

Gaesch, Clara Joanna Maria (° Königsberg (Pruisen; thans Kalingrad, USSR), 1866-02-23 - ✝ – Antwerpen, 1895-03-14)

Cafézangeres.

Was ongehuwd en werkte tot 1891 in The Music Hall aan het Falconplein. Op het ogenblik dat ze een relatie had met Emmanuel de Bom, verwachtteze een kind, dat in 1895 een tijdlang bij De Boms zuster Jeanne werd opgenomen. Een zuster van Clara, Augusta, werkte ook als zangeres in de Statiestraat en zou in 1895 in Kopenhagen hebben verbleven. Clara's laatste adres was Dambruggestraat 85, Antwerpen.

Laroche, Hubert (ook La Roche) (° Antwerpen, 1864-07-21 - ✝ Antwerpen, 1928-12-16)

Acteur.

Lemmens, Willem (° Antwerpen, 1851-05-31 - °)

Acteur.

Was hoofdzakelijk verbonden aan de Nederlandsche Schouwburg. Begon als amateur in de kring De Vrije Kunst, waar hij in 1872 door E.Lemaire, toen directeur van het Antwerpse Variétés, ontdekt werd. Werkte een tijdlang te Amsterdam met V.Driessens. Speelde vooral hoofdrollen. Was bijzonder geliefd door het publiek. Een van zijn hoogtepunten was zijn rol in De meester der smeltovens. Was gehuwd met de actrice Louise Beersmans, de minder bekende zuster van Catharina Beersmans.

Mont, Maria Polydoor Karel De (gen. Pol) (° Wambeek, 1857-04-15 - ✝ Berlijn, 1931-06-29)

Schrijver, kunsthistoricus en journalist.

Opinion, L' (° 1867 - ✝ 1902)

Antwerps liberaal vooruitstrevend informatie- en opinieblad. Werd gesticht als gevolg van onenigheid tussen liberalen en katholieken in de Meetingpartij. Het blad eiste scheiding van kerk en staat, vrijhandel, reorganisatie van het leger, bescherming van de rechten der Vlamingen, verplicht lager onderwijs en grotere toegankelijkheid voor het hoger onderwijs. Werd op die manier het blad van de liberaal-demokraten met als tegenhanger Le précurseur, orgaan van de doctrinaire liberalen. Hoofdredacteur van L'opinion was E.Gressin-Dumoulinj tot de medewerkers behoorde o.a. L.Jacobs.

Vermeylen, August. (° Brussel, 1872-05-12 - ✝ Ukkel, 1945-01-10)

Hoogleraar, kunsthistoricus en schrijver. Medeoprichter van Van Nu en Straks. Gehuwd met Gabrielle Josephine Pauline Brouhon op 21/09/1897.

Titel - krant/tijdschrift

Koophandel Van Antwerpen, De. Dagblad Voor Politiek, Nijverheid, Kunst En Landbouw Van Antwerpen (° 1863 - ✝ 1897)

'Dagblad voor Politiek, Nijverheid, Kunst en Landbouw van Antwerpen'. Doctrinair-liberaal dagblad.

Opinion, L' (° 1867 - ✝ 1902)

Antwerps liberaal vooruitstrevend informatie- en opinieblad. Werd gesticht als gevolg van onenigheid tussen liberalen en katholieken in de Meetingpartij. Het blad eiste scheiding van kerk en staat, vrijhandel, reorganisatie van het leger, bescherming van de rechten der Vlamingen, verplicht lager onderwijs en grotere toegankelijkheid voor het hoger onderwijs. Werd op die manier het blad van de liberaal-demokraten met als tegenhanger Le précurseur, orgaan van de doctrinaire liberalen. Hoofdredacteur van L'opinion was E.Gressin-Dumoulinj tot de medewerkers behoorde o.a. L.Jacobs.

Naam - instituut/vereniging

Nederlandsche Schouwburg Van Antwerpen (° 1853 - °)

Taalverbond, Het (° 1887 - ✝ –, 1900)

Liberale vereniging.